Columns & opinie
Inburgeren: Het West-Vlaams smalltalk-handboek
Talitha Dehaene
woensdag 26 november 2014

Ik kom uit een klein plattelandsdorpje in het verre West-Vlaanderen, waar iedereen altijd wat tegen elkaar te zeggen heeft. Meestal over het weer. Soms over hun planning van de dag. In economisch woelige tijden al wel eens over politiek of de crisis. Hun kinderen ook, als ze die hebben. En zo niet, over die van anderen. Maar ze hebben altijd wat te zeggen. And if all else fails: ‘Jaja.’

‘Jaja’, als verzuchting. De doorsnee pauze in een gesprek gevuld met elke tenenkrommende dooddoener die je maar kan bedenken. Hét teken dat geen van beide partijen nog iets zinnigs te melden heeft en het dus hoog tijd is om de wegen weer te scheiden. Maar soms zit je nu eenmaal vast, bij de tandarts of in de rij voor de bakker. Dan wordt de ‘jaja’ een adempauze om snel weer nieuwe eeuwenoude gespreksonderwerpen te bedenken. Want zo werkt het in mijn eigenste kleine West-Vlaanderen: smalltalk is er tot een kunstvorm verheven. Jaja.

Zelf bezit ik het talent niet. In de directe lijn vanaf mijn grootouders heeft het mij overgeslagen. Misschien komt het deels doordat ik op mijn zeventiende naar Nederland verhuisd ben. Ik merk namelijk dat leeftijdsgenoten in de bakermat me frequenter over de gemiddelde weektemperatuur en de geplande huishoudelijke bezigheden van die namiddag aanspreken.

Ik kan ook wel eens lullen, maar dan ongedwongen met mensen die ik ken. Want ik grijp naar whatever tijdschrift bij de kapper om maar niet te hoeven praten en als er klusjesmannen langskomen verstop ik me in de slaapkamer, biddend dat ze asjeblieft niet zelf om koffie vragen zodat er wel een geforceerd gesprek moét ontstaan. Ik ben op best sociaal hoor, maar ik kan gewoon niet tegen dat soort gedwongen bullshit-gesprekjes.

Mijn goede vriend, schrijver en Mare-redacteur Thomas Blondeau heeft me ooit de ambachtelijke kunst proberen aanleren. In de urenlange autorit van Leiden naar onze gezamenlijke geboortestreek heeft hij ettelijke pogingen gewaagd om zijn talent aan me over te dragen, maar het heeft niet mogen baten. Ik heb het eigenlijk ook nooit willen kunnen, dat oeverloze gepalaver over dingen die me totaal niet interesseren. Altijd eindigend in boutades en clichés. Ik praat liever over onderwerpen waar ik daadwerkelijk wat over te melden heb. Hij had dus geen schijn van kans.

Een tijdje geleden heb ik Thomas’ laatste rustplaats bezocht. Ik wist toen ook niet goed wat te zeggen, eigenlijk. Wat moet je in godsnaam staan kletsen tegen een graf? Maar toen kwam het er ineens vloeiend uit: dat woord. Daarin zat gelijk alles wat er in die oneindig trieste situatie mogelijk te zeggen kon zijn. En ik lachte. En ik huilde een beetje. Jaja.

Meer moet dat soms niet zijn.