Nieuws
Haagse campus in de min
De faculteit Campus Den Haag heeft voor 2015 een negatief resultaat begroot van 625.000 euro. De opleiding bestuurskunde groeit zo hard dat er extra geld nodig is om meer docenten aan te trekken.
woensdag 19 november 2014

Dat bleek dinsdag bij de faculteitsraadvergadering.

‘Volgend jaar is er geen tekort meer, want dan komen er extra middelen uit Den Haag. Het is een eenmalig negatief resultaat’, zei financieel controller Richard Molenkamp. ‘Er zit altijd vertraging in financiering van het ministerie. Volgend jaar krijgt de faculteit pas meer geld om de eerdere toename in het aantal studenten op te vangen.’

Het faculteitsbestuur is overigens tevreden over de ontwikkelingen op financieel gebied en verwacht voor de jaren 2016-2018 positieve resultaten.

Bestuurskunde trok een aantal jaar rond de 200 studenten, maar in het collegejaar 2013-2014 schreven bijna 300 eerstejaars zich in. Het lijkt erop dat dit een eenmalige piek was. Dit collegejaar verwelkomde de studie 211 eerstejaars.

‘We wilden een aantal knelpunten oplossen binnen de faculteit en daar is nu dus geld voor vrijgemaakt’, aldus Molenkamp. ‘De onderwijsstaf bij bestuurskunde is te klein voor het aantal studenten. Er is vier fte aan docenten nodig om dat op te vangen. Dat is nu mogelijk. Ook het Leiden University College heeft extra docenten nodig. In totaal komt er 7,5 fte aan wetenschappelijk personeel bij. Daar staat tegenover dat het totaal aan ondersteunend personeel daalt met 1 fte.

‘We hebben de knelpunten onder de aandacht gebracht van het college en kregen toestemming van het college om geld uit een ander potje in te zetten om meer docenten aan te trekken. We mogen dit jaar in de min van het college. Het negatieve resultaat komt ten laste van de reserve. Die is groot genoeg om het resultaat op te vangen. De reserve moet minimaal 5 procent van je totale baten zijn. We zitten daar met 11 procent ver boven.

‘Er is ruim zeven ton beschikbaar om knelpunten op te lossen en een kwaliteitsslag te maken. Het is wel zo dat er middelen waren voor eventuele nog niet gedefinieerde extra activiteiten op het gebied van onderwijsvernieuwing. Dat geld is dus daarvoor niet langer beschikbaar.’