Achtergrond
100 km rennen. Met een kater
Hij drinkt, rookt en rent. Geschiedenisstudent Dave Boone is Nederlands kampioen op de honderd (100!) kilometer hardlopen. Vrijdag start hij op het WK, in Qatar. ‘Ik ben een gezelligheidsdier. Dat ga ik niet veranderen.’Het is maandag. Gisteren liep Dave Boone (25, geschiedenis en European Union Studies) ruim 30 kilometer, morgen loopt hij een marathon. Gewoon, als training. Want zíjn afstand is de 100 kilometer. Die hij rent in minder dan acht uur tijd. ‘Mensen zeggen wel eens dat ik gek ben, of dat het ongezond is’, zegt Boone terwijl hij in zijn koffie roert. ‘Vroeger probeerde ik mezelf nog wel eens te verdedigen, maar daar begin ik niet meer aan.’  Waarom hij rent? ‘Ik houd van de wedstrijdsport en het is een ideale manier om je hoofd leeg te maken. Maar het is ook een romantisch idee. Elke race doet pijn, de truc is om ondanks de vermoeidheid je tempo te handhaven. Dat wordt een obsessie. Als je je tempo volhoudt, geeft dat een fijn gevoel.’ Maar uit ervaring weet Boone dat het nog belangrijker is om niet te versnellen. ‘Na dertig kilometer voel je je op je best. Soms zie je deelnemers met een gemiddelde van vijf minuten per kilometer ineens versnellen naar 4:40 per kilometer. Dat moet je niet doen. Die rekening krijg je tiendubbel terug. Ik zeg dat ook wel eens tegen ze, ze zeiden het vroeger ook tegen mij.’ Lees verder 
Petra Meijer
woensdag 19 november 2014
© Taco van der Eb & Arthur Koppejan

Hij doelt op zijn tweede 100 kilometer-wedstrijd, in 2011. ‘Ik had echt heel hard getraind. Vanwege mijn zomerbaantje in Zeeland werkte ik overdag en trainde ik ’s avonds. De eerste twee weken was ik helemaal gesloopt, maar op een gegeven moment went je lichaam daaraan en voel je je sterk. In negen dagen tijd liep ik toen 240 kilometer’

Maar tijdens de wedstrijd ging het mis. ‘Ik kwam de veertig kilometer al door op 2:58 uur. Een klassieke beginnersfout: ik was veel te snel gestart. Toen begon het grote overgeven: ik kon werkelijk niets binnenhouden.’

Toch liep hij nog twintig kilometer door. ‘Op een gegeven moment moest ik stoppen, omdat ik absoluut niet in een ambulance terecht wilde komen. Ik heb daar wel een klein trauma aan overgehouden. Na afloop zat ik op mijn hotelkamer gedesillusioneerd voor me uit te staren. Nadat ik zo hard getraind had, voelde het als een brevet van onvermogen. Ik had mijn hele zomer verpest.’

Sindsdien doet hij het rustiger aan, hardloop-technisch gezien dan.

‘Ik ken God noch gebod’, zegt hij lachend. Hij somt zijn agenda op: maandag en woensdag in de kroeg, donderdag uit eten in Delft met een vriend met eindeloos veel wijn, vrijdag een kater maar ’s avonds een afstudeerfeest met aansluitend dansen in de Next, zaterdag naar een homobar.

‘Mijn beste tijden liep ik met een kater’, biecht hij op. ‘Ik eet redelijk goed, maar ik drink te veel en rook soms ook wel tijdens het uitgaan. Omdat ik blessuregevoelig ben, werk ik niet met een hardloopschema, en ik heb ook geen trainer die me op de vingers tikt. Ik kan mijn trainingen dus vrij gemakkelijk om mijn sociale leven heen plannen. Ik ben een gezelligheidsdier. Dat ga ik niet veranderen.’

Het blijkt geen slechte strategie. Vorig jaar, toen hij uit de kast kwam, maakte hij een soort sociale ronde langs al zijn vrienden en kennissen om roddels voor te zijn. ‘Daar was ik de hele zomer mee bezig. Ik zat lekker in mijn vel en had nog nooit zo’n leuke tijd gehad, maar had wel wat beter kunnen trainen. Ineens was de zomer voorbij en stond de 100 kilometer van Winschoten voor de deur. Tegen alle verwachtingen in won ik en werd ik Nederlands Kampioen. Alles zat mee. Ik wist niet wat me overkwam.’

Omdat hij onder de acht uur binnenkwam kreeg hij een uitnodiging voor het WK in Qatar, aankomende vrijdag. ‘Ik maak me geen enkele illusie. De winnaar is waarschijnlijk anderhalf uur sneller dan ik. Maar het is geweldig dat ik erbij mag zijn. Ik wil gewoon een mooie tijd lopen.’

De wedstrijd in Qatar begint rond zes uur ’s avonds. Het is dan tussen de 20 en 23 graden en koelt steeds verder af. ‘Daar ben ik wel blij mee, want ik presteer beter als het niet zo warm is. Toen ik het NK won regende het’, zegt Boone. ‘En ik doe niet aan vooraf pannenkoeken of pasta stapelen, eten doe ik wel tijdens de wedstrijd.’

Elke vijf kilometer neemt hij een gelletje, dat 30 gram koolhydraten bevat. En bij elke tussenstop drinkt hij drie kleine bekertjes leeg: een met cola, een met water en een met sportdrank. ‘Later in de wedstrijd schakel ik over op bouillon, dropjes, chips, rozijnen, koekjes en Fanta. Of ik geen last van mijn maag krijg? Op een gegeven moment ga je je zo klote voelen, dan maakt die maag ook niet meer uit. Als je het maar binnenhoudt.

‘Door het vele lopen val je af. Dat ik vind ik wel naar. Aan de start herken je de mensen die in vorm zijn aan hun “concentratiekampogen”: diep en ingevallen. Ze zijn afgebeuld. Het is vervelend om dat af en toe bij jezelf te zien. Het is niet zo dat afvallen goed is voor je prestaties, eerder dat je er gewoon niet tegenop kunt eten.’

Volgens Boone is er weinig competitie tussen ultralopers. ‘Je rent vooral tegen jezelf. Het is een mentale strijd. Je moet rustig blijven. Als je na twintig kilometer al gaat denken: ik moet er nog tachtig, dan word je gek. Meestal bestaat een wedstrijd uit rondjes van tien kilometer. Ik probeer mezelf voor te houden dat het pas na vijftig kilometer begint. Pas dan zie je voorzichtig hoe het gaat verlopen. Tussen de zestig en tachtig kilometer verandert de wedstrijd in enorm slagveld. De man met de hamer komt langs en slaat wild om zich heen. Je moet ervoor zorgen dat je niet wordt geraakt.’

Waarom doet hij zichzelf dit allemaal aan? ‘Tijdens de race kijk je alleen maar uit naar het moment dat het voorbij is: dat je op een stoel gaat zitten en iemand een flesje Sisi of een biertje voor je haalt. Bij de finish moet ik regelmatig huilen. De opluchting dat het voorbij is, is zó groot, dat is al reden genoeg om er aan te beginnen.’

Vorige week schreef hij zich in voor een andere wedstrijd: de Tour de France, te voet. Eigenlijk wilde hij liever rennend de VS doorkruisen en ‘als een soort Forrest Gump in honderd dagen van oost naar west lopen’, zegt hij. ‘Maar met het oog op blessures leek me dat niet verstandig. Ik heb last van lage rug- en liesklachten. Wat doe je als je lies vastschiet in Death Valley en er de eerstkomende honderd mijl niemand is die je kan helpen? De tour is vergelijkbaar met Amerika. Je loopt zestig tot zeventig kilometer per dag, 43 dagen lang. Maar het grote verschil is dat ze je ’s avonds kunnen repareren.’

Boone liep – afgezien van zijn trainingen – al dertig normale en verschillende ultramarathons. ‘Laatst liep ik een marathon die niet lekker ging. Ik was misselijk, moest steeds naar de wc, et cetera. Daardoor kwam ik iets boven de drie uur uit, terwijl ik normaal gesproken sneller ben. Ik ontdekte dat er mensen zijn die alles over hebben voor een eindtijd onder de drie uur: ze zouden er hun vrouw voor op Marktplaats zetten. Dat is echt heel pijnlijk. Zij maken het te groot. Als je zo geobsedeerd bent, komen daar ongelukken van.’

Toch benadrukt hij dat uitputting er soms erger uitziet dan het is. ‘Een vriend van mij valt na een wedstrijd altijd even in slaap. Dat ziet er misschien eng uit, maar dat is de manier waarop zijn lichaam zich herpakt.

‘Of neem mijn laatste 100-kilometerwedstrijd in Winschoten. Ik wist al dat ik tweede zou worden, dus ik was na 99 kilometer even op het asfalt gaan liggen. Gewoon, om heel even de druk van mijn benen en knieën af te halen. Ook al was het nog maar een kilometer, het ontbrak me aan mentale kracht om verder te lopen. Leg dat maar eens uit aan een hulpverlener: meteen stonden ze allemaal om me heen. Ze begrepen er niets van en wilden me wegdragen. “Laat me nou maar heel even liggen”, zei ik tegen ze. “Ik ga zo weer verder.”’