Wetenschap
De kosten van de dood
Zorgeconoom Herbert Rolden berekende wat de laatste zes maanden van je leven kosten: bijna zesentwintigduizend euro. Veel geld, geeft hij toe. Maar: ‘De angst voor de kosten van vergrijzing is overtrokken.’
Bart Braun
woensdag 12 november 2014
© Schilderij Pieter Claesz

‘Iedereen heeft een mening over de vergrijzing en de kosten die dat met zich gaat meebrengen’, klaagt zorgeconoom Herbert Rolden. ‘Maar lang niet iedereen neemt de moeite om ook te kijken of dat inderdaad een probleem wordt.’

Dat laatste is waar Rolden een groot gedeelte van de afgelopen vier jaar aan heeft besteed. Voor zijn promotie bij de Leyden Academy on Vitality and Ageing onderzocht hij verschillende facetten van de vergrijzingskosten. In het vakblad Social Science & Medicine verscheen deze maand een artikel van hem en zijn begeleiders, over één zo’n facet: de kosten van de dood.

Heel in het kort: doodgaan kost gemiddeld bijna zesentwintigduizend euro. Via zorgpremie en AWBZ is iedereen er jaren voor aan het sparen.

Ietsje langer: daar vallen kanttekeningen bij te plaatsen.

Rolden en co hadden toegang tot de geanonimiseerde gegevens van een deel van de klanten van de lokale verzekeraar Zorg & Zekerheid, namelijk de groep 65-plussers die overleed tussen 2007 en 2010. ‘Omdat ZZ zowel geld voor de zorgverzekering als AWBZ-geld voor chronische zorg verdeelt, konden we die twee kostenposten bij elkaar optellen. Als vanaf volgend jaar de AWBZ­-kosten verschuiven naar de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, gaat elke gemeente die kosten anders regelen. Ik was op het nippertje met dit onderzoek.’

Het gebruik van die populatie brengt wat problemen met zich mee, geeft hij toe. ‘Qua opleidingsniveau en inkomen zaten deze mensen iets boven het landelijk gemiddelde, en dat zou een effect kunnen hebben. Elke dataset heeft zijn beperkingen.’

Omdat de onderzoekers alleen 65-plussers bekeken, zijn een paar goedkope doodsoorzaken eruit gefilterd. Wie zelfmoord pleegt, een overdosis neemt of tweehonderd rijdt op slecht verlichte provincieweggetjes, haalt de pensioenleeftijd niet. Rolden: ‘Je zou een andere verdeling zien als je naar alle leeftijden keek. Maar die gewelddadige doodsoorzaken zijn zeldzaam in Nederland: de meeste mensen sterven een natuurlijke dood.’

Dat zorgt er dan weer voor dat de kosten van het laatste half jaar betrekkelijk gelijk verdeeld zijn. De duurste helft van de mensen kost 75 procent van het geld. De een sterft in het ziekenhuis en de ander in het verzorgingstehuis, maar allebei kosten ze geld en als je dat vergelijkt, valt het gemiddeld gezien wel mee met de verschillen.

Twee dingen maken wel verschil: mensen met een mantelzorger en oude mensen gaan goedkoper dood. Dat oudere mensen goedkoper sterven, komt vooral doordat artsen daar minder voor uit de kast trekken. ‘Tenminste, een aantal onderzoeken suggereert dat dat zo is. Er wordt minder gestreden tegen de dood bij oude mensen. De behandeling is ook minder effectief: de kans dat een pacemaker nog helpt, is kleiner bij iemand van negentig.’ Omdat oude mensen ook langer premie hebben betaald, zijn zij vaak netto betalers aan de zorgkosten, legt de onderzoeker uit.

‘De rol van zorgende kinderen is bij deze groep slecht inzichtelijk, omdat niet goed was vastgelegd wie er kinderen hebben’, verduidelijkt Rolden, ‘maar je ziet wel dat als de partner overlijdt, de zorgkosten explosief stijgen. Dat soort effecten wordt vaak niet meegenomen door economen. Er wordt bijvoorbeeld vaak geroepen dat rokers goedkoper zijn voor de staat, omdat ze niet lang genoeg leven om te gaan dementeren. Wat de berekening dan vergeet, is dat zo iemand een partner achterlaat, en dat daarvoor de kosten stijgen. Je denkt een stukje waarheid gevonden te hebben, maar ik denk dat de waarheid te ingewikkeld is.’

Daar komt Roldens achtergrond als filosoof om de hoek kijken. ‘Economen denken in termen van utiliteit – nut – en elke maandeenheid utiliteit mag dan een bepaald bedrag kosten. Die grens is arbitrair, en de maat voor utiliteit is nog arbitrairder.’ Je doet net alsof een pacemaker voor een tachtiger en een niertransplantatie voor een dertiger om te rekenen zijn in dezelfde eenheid. ‘Je verzint een simpele maat, je doet alsof dat de werkelijkheid is, en gaat daar vervolgens je beleid op baseren. Je moet niet alleen vragen wat iets mag kosten. Je moet meer kennis vergaren. Niet alleen over de kwaliteit van leven, maar over de kwaliteit van de dood. Dat is lastig, want mensen kunnen niet achteraf te kennen geven hoe tevreden ze waren over hun sterven. De onderzoekers die zich er toch aan waagden, suggereren dat er een omgekeerd verband is tussen kosten en kwaliteit.’ Als artsen alles er tegenaan gooiden om een leven te redden en het lukt toch niet, ben je als patiënt beroerder af dan met een overlijden thuis, lijkt het.

Het zou kunnen dat dat inzicht de zorgkosten van de vergrijzing helpt te drukken, denkt Rolden. ‘Steeds meer mensen die hun eigen ouders op hoge leeftijd zagen sterven worden oud. Een deel van hen zal zeggen: ik wil dat niet voor mijzelf. Zij willen meer regie over hun dood, omdat ze gezien hebben hoe het is om het leven te verliezen in het ziekenhuis. Wellicht dat ze vaker thuis willen sterven dan een gemedicaliseerde dood.’

Rolden: ‘Zo zijn er meer verschillen tussen de tachtigers van 2040 en die van tien jaar geleden. Het is een andere generatie, en hun beslag van de zorgkosten zou wel eens heel anders kunnen zijn. Ik denk dat als je naar alle dynamieken kijkt, de angst voor de kosten van vergrijzing overtrokken is.’