Achtergrond
Die oorlog kwam er sowieso
Duitsland kreeg de schuld van de Eerste Wereldoorlog. Dat is niet terecht, vindt Leidse historicus Patrick Dassen.
Vincent Bongers
woensdag 1 oktober 2014
Het Duitse hoofdkwartier in januari 1917, met generaal Von Hindenburg, keizer Wilhelm II en generaal Ludendorff.

‘De Oostenrijkse stafchef Franz Conrad von Hötzendorf had in 1913 al 25 keer op oorlog met Servië aangedrongen. Het leger van de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije zocht naar een moment om toe te slaan’, zegt universitair docent geschiedenis Patrick Dassen. ‘Dat komt op 28 juni 1914 als de Servische nationalist Gavrilo Princip de Oostenrijks-Hongaarse kroonprins Franz Ferdinand in Sarajevo doodschiet. Maar mocht de aanslag mislukt zijn, dan hadden ze wel een ander moment gevonden. De bereidheid van het leger om met Servië voor eens en altijd af te rekenen was groot.’

Servië heeft echter een machtige bondgenoot in Rusland. Een land dat weer een verdrag heeft gesloten met Frankrijk. Groot-Brittannië is met deze twee landen verbonden. Oostenrijk-Hongarije leunt op haar verbond met Duitsland. Op 29 juli 1914 vallen de eerste Oostenrijkse granaten op Belgrado; op 1 augustus verklaart Duitsland de oorlog aan Rusland. De Eerste Wereldoorlog is begonnen. Het loopt al snel gruwelijk uit de hand. Er vallen vele miljoenen doden.

In november 1918 komt er een einde aan de massaslachting en het is Duitsland dat als de hoofdverantwoordelijke wordt gezien voor het uitbreken van de oorlog. Dat is niet terecht, vindt Dassen, die het boek Sprong in het duister schreef. Het gaat over hoe de oorlog Duitsland heeft veranderd.

‘Er zijn twee Balkanoorlogen waar Servië als de grote winnaar uit komt. Oostenrijk-Hongarije voelt zich steeds meer bedreigd door het Servische nationalisme. Het is een groot rijk dat bang is om uit elkaar te vallen. De dubbelmonarchie is zelf militair zwak en vraagt om hulp van Duitsland. En er komt onvoorwaardelijke steun, dat is de beroemde ‘blanco cheque’. De Duitsers verwachten dat Rusland waarschijnlijk zijn Servische bondgenoot niet militair te hulp schiet omdat het nog volop bezig is met een ambitieus bewapeningsprogramma. Maar het is niet honderd procent zeker dat Rusland niet zal ingrijpen. Dat is de enorme gok die Duitsland, maar ook Oostenrijk-Hongarije neemt. Maar dat wil niet zeggen dat Duitsland ook de hoofdschuldige is aan het uitbreken van de oorlog. Rusland bijvoorbeeld steunt Servië en mobiliseert als eerste.

Dassen weerlegt dat de Duitse bevolking kritiekloos afkoerst op een oorlog. ‘Eind juli 1914 demonstreren in heel Duitsland 750.000 mensen tegen een mogelijke oorlog. Dat zijn er veel meer dan er iets later samenkomen bij het keizerlijk paleis in Berlijn als keizer Wilhelm II daar de balkonrede houdt waarin hij de hoop uitspreekt dat “het Duitse zwaard zegenrijk uit de zware strijd zal komen.” Dat laatste is het beeld dat veel mensen hebben van Duitsland. Maar het is waar: als de oorlog eenmaal is uitgebroken, dan krijgen de rechts-radicale krachten met hun extreem annexionistische eisen, vooral in Oost-Europa, steeds meer de overhand en krijgt de oorlog steeds meer de trekken van een totale oorlog.’

Het Duitsland van voor de Eerste Wereldoorlog had twee gezichten. ‘Natuurlijk was daar het rechtsconservatisme, nationalisme en militarisme. Maar het Keizerrijk was ook een vrij democratisch, open en liberaal land waarin Joden betrekkelijk goed geïntegreerd waren. Duitsland was toen de meest moderne verzorgingsstaat ter wereld. Het was een rechtsstaat, dat kon je van veel andere Europese landen bepaald niet zeggen. Er was algemeen kiesrecht vanaf 1871. De macht van het parlement, de Rijksdag, was niet groot maar nam in de loop van de tijd wel toe.

‘Als Wilhelm in 1908 een interview geeft waarin hij allerlei onverstandige dingen zegt over de buitenlandse politiek’– hij noemt onder andere de Engelsen ‘zo gek als een haas in paringstijd’– ‘wordt hij teruggefloten door het parlement.’

De keizer speelt overigens in de oorlog een minder belangrijke rol dan vaak gedacht. ‘Hij heeft geen Europese oorlog gewild. Tijdens de oorlog voelt hij zich schuldig en raakt depressief. De sterke legerleiding neemt hem niet serieus. Hij wordt steeds meer een schaduwkeizer.’

Generaal Erich Ludendorff, die in 1916 samen met Paul von Hindenburg, leiding geeft aan het leger, had veel meer invloed. ‘Hij was de machtigste man van Duitsland in de tweede helft van de oorlog. Hij drong aan op een totale oorlog en wilde nog veel meer materieel en soldaten inzetten. Een jaar later werkte hij de gematigde kanselier Hollweg weg en stelde vergaande eisen aan Rusland als dat land vanwege de communistische revolutie uit de oorlog stapt.

‘Ludendorff verliest de oorlog en neemt daar niet de verantwoordelijkheid voor. De wapenstilstand wordt gesloten door burgerpolitici en niet door de legerleiding. Daarmee staat hij aan de wieg van de dolkstootlegende: Laffe burgerpolitici, verraders aan het thuisfront, socialisten en Joden worden verantwoordelijk gehouden voor het verlies van de oorlog.

Op het einde van de oorlog wordt de keizer afgezet, hij vlucht naar het neutrale Nederland, en ontstaat na een revolutie de Weimarrepubliek. Ook als de oorlog voorbij is, heeft Ludendorff geen spijt van zijn handelen. ‘De grootste domheid van de revolutionairen was dat ze ons allemaal in leven lieten. Als ik ooit weer aan de macht kom, dan is er geen pardon.’ Later gaat hij nog een verbond aan met Hitler tijdens diens mislukte Bierkellerputsch in München in 1923.

‘Vanaf het begin wordt de jonge Republiek met de nederlaag, revolutie, geweld en met economische chaos geassocieerd. Toch is er aanvankelijk nog veel steun. De sociaaldemocraten, katholieken en links-liberalen krijgen 76 procent van de stemmen in januari 1919. Maar dan wordt in de zomer het door links en rechts verachte Verdrag van Versailles gesloten.

Duitsland moet land afstaan en herstelbetalingen doen. Dat is een zware last. Er knagen veel partijen aan de wortels van de republiek. In de eerste vijf jaren na de oorlog worden er 350 politieke moorden gepleegd. Het antisemitisme laait op. Er wordt nu ook fysiek geweld gepleegd tegen Joden. Dat was vóór 1914 niet zo’.

Toch waren er kansen voor de Weimarrepubliek. ‘Zeker tussen 1924 en 1929 waren er allerlei hoopvolle signalen. De economie herstelt, de politiek stabiliseert en Duitsland krijgt lidmaatschap van de Volkenbond. De nazi’s halen in 1928 slechts 2,6 procent van de stemmen. Het antisemitisme neemt weer wat af. Nazi-Duitsland is zelfs niet in zicht, totdat in 1929 de economische crisis uitbreekt. De nationalistische en revanchistische tendensen krijgen dan weer de overhand. Maar het is niet zo dat na de Eerste Wereldoorlog Duitsland lijnrecht afstevent op de machtsgreep van Hitler. De oorlog is weliswaar een noodzakelijke maar niet voldoende voorwaarde voor het latere nazisme.’

Patrick Dassen, Sprong in het duister. Duitsland en de Eerste Wereldoorlog. Van Oorschot, 524 pgs. € 29,90