Columns & opinie
Column: Stille nacht in oktober
woensdag 1 oktober 2014

Moeder!’ riep Núria wanhopig tegen haar beeldscherm. ‘Het is alweer bijna weekeinde hier in Leiden!’ Het gezicht op Skype betrok. ‘Maar kind,’ zei het met krakende stem. ‘Je werkt ook veel te hard. Wanneer je nu eens goed gaat eten vanavond, dan betalen je vader en ik.’

‘Het is ‘s avonds doodstil hier op straat, moeder, dit is Barcelona niet. De restaurants openen hier niet om tien uur; ze sluiten om die tijd.’

Sinds begin september werkte Núria als universitair docent Catalaans Volksdansen bij de afdeling Europese Minderhedenstudies. Ze had voor ze solliciteerde weliswaar nog nooit van de stad Leiden gehoord, maar er was vast meer economische zekerheid te behalen in Nederland dan in Spanje. De collega’s – een Schot die zich specialiseerde in de geschiedenis van de doedelzak, een Bask die iets onduidelijks deed met werkwoorden in zijn moedertaal – waren aardig. Núria volgde een cursus Nederlands en ze betrok een wevershuisje aan een grachtje.

Maar het leven in de vreemde stad was haar tot nu toe tegengevallen. Soms zat ze in haar woonkamertje en dacht ze dat ze op straat mensen hoorde praten. Ze rende dan naar buiten, maar zodra ze op de drempel stond was het weer stil – bij de buren werd nog net een deur dichtgetrokken. Als het waar was dat in Nederland alles honderd jaar later gebeurde, was er in 1914 zeker niets gebeurd in de wereld.

Aan de weekeinden kwam geen einde. Núria begreep niet waar Nederlanders precies plezier mee maakten. Het Rapenburg leek de ideale plaats om ‘s avonds te flaneren, maar er liep niemand. Soms ging ze overdag naar Bagels & Beans, om er chocoladeboontjes uit de bakjes met rietsuikerklonten te vissen en te kijken hoe grote blonde mensen in degelijke jacks zwijgend in bakjes humus zaten te prakken. Ze bladerde wat door de kranten die ze niet begreep, en besloot dan nog even te gaan werken in haar donkere kamer in het verlaten gebouwtje aan de Witte Singel.

Daar bereidde ze haar colleges voor de komende jaren voor. Nederlandse eindexamencommissies wilden al twee jaar vooruit weten welke vragen er op tentamens Sardana-dansen gesteld gingen worden – Núria had haar vragen voor 2017 inmiddels klaar.

Eén weekeinde was ze naar Amsterdam gegaan. Omdat ze de berichten niet had begrepen over ‘geplande werkzaamheden’ was die dag grotendeels voorbijgegaan met busritjes tussen Hoofddorp en Schiphol en vice versa. In Amsterdam had ze nog net tijd gehad om even over het Damrak te wandelen. Dat vond ze dan weer veel te druk en te vol met dronken mensen, op zoek naar onsmakelijk vertier.

En nu was het komende weekeinde ook nog eens extra lang. ‘Vrijdag universiteit dicht’, had de aardige koffiedame haar verteld. ‘Niet werken! Waar ga je heen?’ Ze had gezegd dat ze thuis bleef en niet begrepen waarom de ander haar zo meewarig aangekeken had.

‘Als ik een weekeinde van twee dagen overleef, overleef ik drie dagen ook nog wel,’ zei ze blijmoedig tegen het gezicht op Skype. ‘Lekker rustig, met een mooi boek. Ik denk dat ik vanavond maar eens vroeg naar bed ga.’

Het was de avond van twee oktober. Uit de richting van de Beestenmarkt zwol een nooit eerder gehoord, elektronisch grommend geluid aan.

Marc van Oostendorp is hoogleraar fonologische microvariatie