Achtergrond
Hoeveel is democratisering ons waard?
Op de Nederlandse ambassade in Damascus ervoer René Spitz het bewind van de Syrische president Assad van dichtbij. Vandaag promoveert hij op de vraag hoe de Europese Unie het bewind probeert te beïnvloeden.
Vincent Bongers
woensdag 24 september 2014
© Hollandse Hoogte

‘Mensen worden gedwongen partij te kiezen midden in een orkaan van geweld. Ik vraag me vooral af wat de gevolgen van de militair interventie van de internationale coalitie op lange termijn voor de bevolking zal zijn’, zegt René Spitz (1955), die benadrukt dat hij op persoonlijke titel praat. Van 2004 tot 2009 werkte hij op de Nederlandse ambassade in Damascus, vandaag promoveert hij op een onderzoek naar maatschappelijke organisaties in Syrië en de invloed die de EU probeert uit te oefenen op het bewind van Bashar al-Assad. Amerika is net begonnen met het bombarderen van stellingen van IS in Syrië, de zoveelste escalatie in een onoverzichtelijk en bloedig conflict. Gisteren werd bekend dat Nederland F16’s naar Irak stuurt.

‘Ik weet niet of deze aanvallen bijdragen aan het vinden van een weg uit dit conflict en of dit militair ingrijpen gerechtvaardigd is’, zegt Spitz, die tegenwoordig is verbonden aan de ambassade in Algerije. ‘Ik kan daar geen oordeel over geven, dat is aan de politiek. Dit ingrijpen is direct gelieerd aan een groot menselijk drama, maar biedt het ook een opening voor een dialoog tussen de oorlogvoerende partijen? Het belangrijkste voor de burgers is dat de gevechten stoppen en dat de Syrische partijen met elkaar om de tafel gaan zitten. De stem van de burgerbevolking en de mensen die een politieke oplossing zoeken, wordt nu gesmoord in het geweld.’

De Syrische samenleving bestaat uit heel veel etnische- en religieuze groepen. ‘Het is een land dat is ontstaan na uiteenvallen van het Ottomaanse rijk. Er zijn toen door de Engelsen en Fransen grenzen getrokken die dwars door allerlei bevolkingsgroepen lopen. Dat is een van de redenen waarom het zo moeilijk is om een uitweg te vinden. Mensen moeten het gevoel hebben dat zij iets met elkaar delen. De vraag wat nu de Syrische identiteit is, is echter sinds de onafhankelijkheid van het land in1946 nauwelijks vrij bespreekbaar geweest.’

In Syrië hield Spitz zich onder andere bezig met mensenrechten, een heikele onderneming in een land dat met ijzeren hand werd geregeerd door Assad. ‘Ik heb zelf geen aanvaring gehad met het regime. Wel weet je dat veiligheidsdiensten geïnteresseerd zijn in je contacten en je volgen. Dat betekent dat je dus heel voorzichtig moet opereren. Ik had veel contact met mensenrechtenactivisten en advocaten. Drie van mijn eigen contacten zijn sinds het uitbreken van de opstand tegen het bewind in 2011 verdwenen. De adocaten Khalil Matouq en Mazen Darwish zijn opgepakt door het Syrische regime. Razan Zeitune is met haar man en twee andere activisten opgepakt in een voorstad van Damascus en zijn in handen van gewapende rebellen. Andere Syrische vrienden en kennissen van ons zijn gevlucht naar het buitenland.

‘Met weer andere collega’s in Damascus heb ik sporadisch contact. Ze leven onder moeilijke omstandigheden. Ze hebben vaak geen werk meer. En ook al leven ze in relatief veilige wijken, er vallen af en toe mortieren of er vinden onverwachtse schietpartijen plaats. Verder is het leven enorm duur geworden en vallen elektriciteit en watervoorziening geregeld uit. Zij leven continu in angst.’

Spitz gaat in zijn proefschrift in op hoe de EU probeert invloed uit te oefenen op het bewind van Assad. Hij richt zich dan vooral op de rol die allerlei belangengroepen kunnen spelen in het bevorderen van democratie.

‘Het maatschappelijk middenveld in Europese landen is een bont gezelschap van vakbonden, actiegroepen, charitatieve organisaties en de media. Die vervullen een rol in de dialoog tussen burger en overheid en controleert deze ook. Het is een kracht die democratiebevorderend werkt. Dat model proberen we te exporteren naar landen met een autoritair bewind. Ik stel er vraagtekens bij of dit werkt.

‘In Syrië ziet het maatschappelijk middenveld er heel anders uit dan hier. Er is maar een hele kleine groep mensen die invloed heeft. De overheid geeft organisaties maar weinig speelruimte, ze worden eerder tegengewerkt. Het bewind heeft uiteraard geen belang bij een sterk, onafhankelijk maatschappelijk middenveld.’ Het werd de EU onmogelijk gemaakt om via ontwikkelingssamenwerking steun te geven aan organisaties die het bewind niet bevielen.

‘Assad deed zijn best om deze organisaties de nek om te draaien. De Unie gaf bijvoorbeeld steun aan een Syrische niet-gouvermentele organisatie (ngo) die werd opgericht om de capaciteit van andere ngo’s te vergroten. De EU deed dit allemaal heel zichtbaar. Ik was aanwezig bij de opening, net als ambassadeurs van een aantal lidstaten. Maar het regime trok zich daar niets van aan en sloot het centrum al na een paar dagen.

‘Beleidsmakers in Nederland en de EU moeten goed kijken of vooronderstellingen van hun beleid kloppen en rekening houden met de werkelijke situatie in het land waar zij activiteiten ondersteunen. Doelstellingen moeten realistich zijn. Je kunt ook voor de “meer voor meer”-aanpak kiezen. Als een land voortgang boekt op het gebied van de bescherming van mensenrechten en democratisering, intensiveer je de steun. We hebben echter zelf ook belangen om bepaalde landen te helpen, bijvoorbeeld om illegale immigratie tegen te gaan, opvang van vluchtelingen in de regio mogelijk te maken en bij de bestrijding van terrorisme. Hoeveel is democratisering ons in deze context waard? Dat is een politieke afweging.’