Achtergrond
Koning psychologische oorlogsvoering
Sinds 1 september is David Klein grootmeester schaken, de 33e van Nederland. ‘Dit geeft rust.’
Petra Meijer
woensdag 10 september 2014
© Robin van Lonkhuijsen

Sinds 1 september is David Klein grootmeester schaken, de 33e van Nederland. ‘Dit geeft rust.’

Door Petra Meijer ‘Het was mijn kinderdroom, vertelt David Klein aan de keukentafel in het huis van zijn ouders, in Aerdenhout.’ Ik schaak sinds mijn zesde, en leerde het van mijn opa. Ik ging bij een club en kwam steeds iets verder. De grootmeestertitel is – na het wereldkampioenschap natuurlijk – het hoogst haalbare. Ik heb er hard voor gewerkt. Echt natuurtalent bestaat denk ik niet, maar je moet wel het talent hebben om het te leren. Schaakpatronen herhalen zich. Je moet oude patronen kunnen toepassen in nieuwe stellingen.’

Na zijn eindexamen nam Klein een tussenjaar, om zich volledig op het schaken toe te leggen. ‘In dat jaar heb ik veel punten gehaald. Maar ik was er na een jaar ook aan toe om te gaan studeren.’ Het werd moleculair science & technology. ‘Ik heb op cruciale momenten een keuze moeten maken: ga ik verder als professional of kies ik voor mijn studie. Ik zou op professioneel niveau kunnen schaken, maar dan speel je ook voor het geld. Winnen of verliezen betekent het verschil tussen wel of geen brood op de plank. Ik neem schaken heel serieus, maar ben bang dat ik er dan minder plezier aan beleef.’

Op dit moment heeft zijn studie dan ook de eerste prioriteit. ‘Schaken doe ik nu vooral in het weekend. In mijn tussenjaar was ik er soms tachtig uur per week mee bezig. Deze week pas één uurtje. Je moet er ook over nadenken wat voor een schaker je wilt worden, en wat voor een rol het in je leven speelt. Max Euwe, de enige Nederlander die ooit wereldkampioen werd, was daarnaast bijvoorbeeld wiskundige. De Amerikaanse schaker Bobby Fischer was briljant, maar is uiteindelijk gek geworden.’

In vergelijking met andere grootmeesters speelt hij op het moment relatief weinig. En tijdens toernooien hanteert hij een zen-approach.

‘Vorige week was ik in Barcelona voor een toernooi van tien dagen. Er stond elke dag een partij van vier tot zes uur op het programma. Dat voelt alsof ik tien eindexamens achter elkaar moet doen. Je moet geestelijk en fysiek in een topconditie zijn. Schaken wordt soms niet als sport gezien, maar tennissen en rennen zijn een vast onderdeel van mijn voorbereiding. Als je niet goed in je vel zit, kun je je geen vier uur lang concentreren. Ik heb wel eens vijfeneenhalf uur op winnen gestaan, en met een klein foutje mijn hele partij verpest. Dat wil je natuurlijk voorkomen.’

Op de competitiedagen in Barcelona stond Klein om tien uur ’s ochtends op, waarna hij wat door de stad ging wandelen en toeristische trekpleisters gezocht. ‘Na de lunch ga ik van één tot drie ontspannen, en van drie tot vier ultiem ontspannen. Ik jongleer wat, of ik luister muziek van Kiss, Guns ’N Roses, Einaudi of naar motiverende I’m a champion-speeches om in de juiste stemming te komen.

‘De partij begint meestal om half vijf, ik neem een banaan mee en eet achteraf. ’s Avonds bereid ik de volgende partij voor. Dat duurt tussen de tien minuten en twee uur.’

Tegenwoordig bereiden veel schakers zich voor met de computer. Op internet zijn alle gespeelde partijen van de tegenstanders terug te vinden. ‘Zelf ben ik redelijk old school. Ik leerde schaken met een schaakbord erbij en heb zeker honderdvijftig schaakboeken van kaft tot kaft gelezen.’

Toch gebruikt ook hij een computer. ‘Schaken is een soort psychologische oorlogsvoering. Je probeert in de huid van je tegenstander te kruipen. Speelt hij aanvallend, of kijkt hij de kat uit de boom?’ Ook tijdens de partij is het noodzaak om de tegenstander goed in de gaten te houden. ‘Als ik tijdens het schaken nadenk, dan leun ik vaak met mijn voorhoofd op mijn handen, zodat mijn ogen niet zichtbaar zijn. Als je kunt zien waar een tegenstander naar kijkt, dan kun je daar veel uit aflezen.

‘Er zijn zelfs gevallen bekend waarbij iemand onder de tafel een trap uitdeelde om de ander uit zijn concentratie te halen. Of iemand die de hele tijd heel hard zit te hoesten. Zo gemeen ben ik niet. Maar ik kijk mijn tegenstander wel af en toe in de ogen.’

Klein ziet zichzelf als een aanvallende speler. ‘Ik wil het heft in handen nemen en het spel bepalen. Met tennis wil ik ook altijd de winner slaan. Als ik door een stomme fout verlies, ben ik soms een avond lang chagrijnig. Maar alle topsporters hebben de eigenschap dat ze verlies niet accepteren. Anders kom je nooit zo ver.’

In december 2013 speelde hij voor het eerst een partij die hem bij winst de grootmeestertitel op kon leveren, en later volgden er nog twee. ‘Maar de spanning was te groot. Probeer je voor te stellen hoe het is om voor de zesde keer rijexamen te doen, of voor de vijfde keer een tentamen te proberen te halen.’

Om grootmeester te worden moest Klein drie grootmeesternormen en 2500 punten halen. Winst van een clubspeler levert hem maximaal een punt op, een grootmeester is goed voor vijf punten en de wereldkampioen zou acht punten opleveren. ‘Tegelijkertijd geef je punten aan een ander als je verliest. Het is geen systeem waarin iedereen oneindig door kan blijven groeien.’ Hoewel zijn puntenaantal tot onder de 2500 af zou kunnen nemen, raakt hij zijn titel nooit meer kwijt.

Hij glimlacht. ‘Dat geeft rust.’