Wetenschap
De verkrachting van heilige grond
De zucht naar goud en diamanten zorgt voor conflicten met Indianen in Amerika en moderniseerde Afrikaanse dorpen.
Vincent Bongers
donderdag 8 mei 2014
Diamantmijnwerkers in Zuid-Afrika. Om te voorkomen dat mijnwerkers diamanten de mijn uit smokkelen, werden ze naakt gecontroleerd. Het was echter niet alleen de hel; er werd ook geld verdiend.

‘Het gaat om het delven van gouddeeltjes die met het blote oog niet eens zijn te zien. Die extractie van die microstukjes gebeurt met allerlei gevaarlijke chemicaliën, zoals bijvoorbeeld cyanide. Sommige van de pits zijn kilometers breed en enorm diep. Dus je hebt niet echt veel voorstellingsvermogen nodig om te zien hoe groot de schade door open pit mining aan het land is’, zegt antropoloog Ryan Morini die promoveert aan de University of Florida. Hij doet onderzoek naar de moeizame relatie tussen de Western Shoshone Indianen in de Amerikaanse staat Nevada en Barrick Gold, het grootste mijnbedrijf ter wereld. Morini is een van de sprekers op een conferentie over het dubieuze beleid van mijnbouwbedrijven, die op 8 en 9 mei in Leiden wordt gehouden. ‘De mijnbouwers pompen op grote schaal water weg om die gaten te graven. Dat heeft gevolgen voor de omgeving van de mijnen. Daarnaast is er schade aan wat voor de stam heilige grond is. Al deze zaken leiden tot protesten.’

De Western Shoshone claimen een gedeelte van het grondgebied van de staten Nevada, Idaho, Utah en Californië. Het gaat om land dat hen in de negentiende eeuw is afgenomen. De Indianen zijn in een ingewikkelde juridische strijd verwikkeld met de federale overheid om het terug te krijgen. Inmiddels vindt in Nevada op grote schaal mijnbouw plaats maar de stam deelt niet mee in de opbrengsten. Wel houdt Barrick Gold sinds 2006 zogeheten dialogue sessions met de Western Shoshone. ‘Het bedrijf betaalt opleidingen voor studenten, investeert in infrastructuur en voorzieningen voor ouderen en kinderen. Het bedrijf probeert de stam zo gunstig te stemmen.’

De meningen over de dialogen lopen scherp uiteen onder de stamleden. ‘Veel Western Shoshone zijn echt tegen de mijnen. Maar ze zijn ook realistisch en zeggen: "De mijnbouw is tijdelijk. Als de grond uitgeput is, vertrekt Barrick Gold weer en hebben we niets. Dus we moeten nu profiteren." Ik heb een vriend die Shoshone is. Hij vindt het graven van de pits verkrachting van heilige grond. Toch voert hij in opdracht van de leiders van zijn stam onderhandelingen met een mijnbouwbedrijf om geld van ze los te krijgen.’

Ook in Afrika heeft de mijnbouw ingrijpende gevolgen. Jan-Bart Gewald, hoogleraar Zuidelijk Afrikaanse geschiedenis in Leiden, doet onder andere onderzoek naar de migratiestromen die op gang zijn gekomen door grootschalige mijnbouw in Zuid-Afrika. ‘Er was begin twintigste eeuw een schreeuwend tekort aan mijnwerkers in Zuid-Afrika. De mijnbouwmaatschappijen besloten toen een recruteringsorganisatie op te richten: de Witwatersrand Native Labour Association. Deze organisatie had na de Tweede Wereldoorlog een eigen luchtvaartmaatschappij en er werden arbeiders van allerlei plekken in centraal Afrika naar Francistown in Botswana gevlogen. Daarvandaan gingen ze met de trein verder naar Johannesburg en kwamen ze bijvoorbeeld in de inmiddels gesloten diamantmijn in Kimberley werken Ze hebben op deze manier miljoenen mijnwerkers vervoerd.’

De arbeiders kwamen voordat ze in Zuid-Afrika gingen werken eerst terecht in Katima Mulilo, een stad in Namibië op de grens met Zambia. ‘Daar was vroeger een kamp voor rekruten, daar waren er veel meer van. Op het moment dat ze daar aankwamen vielen ze volledig onder Zuid-Afrikaanse wetgeving. Ze kregen daar dekens, kleding en schoenen. Dat was zeker in de begintijd al redelijk bijzonder voor een groot deel van de mijnwerkers. Ze werden medisch gekeurd en verder vervoerd naar de mijnen. Ik heb ook mijnwerkers gesproken die om allerlei redenen in Katima Mulilo zijn blijven hangen. Ik wil graag meer onderzoek doen naar de kampen.’

Ook bij de mijnen zelf waren kampementen. ‘Dat waren gewoon gevangenissen. Rond het terrein stond een geëlektrificeerd hek en alleen met een speciale pas kon je het kamp uit. De omstandigheden waren heel zwaar. In bepaalde mijnen werd er twee kilometer onder de grond gewerkt, en dat in een temperatuur van 45 graden en met een luchtvochtigheid van 80 procent. Om diefstal te voorkomen in diamantmijnen werden de mijnwerkers scherp gecontroleerd. ‘Zij moesten zich naakt onderwerpen aan inspecties, zelfs de voetzolen werden bekeken want het kwam voor dat de arbeiders daar gaatjes in sneden om diamantjes in te stoppen.

Maar het was niet alleen de hel. Er werd geld verdiend. Mensen die niet naar Zuid-Afrika vertrokken, bleven vrijwel in hun nakie leven en waren bewapend met stokken. De mannen die terugkeren als hun contract is afgelopen hebben geweren en dragen westerse kleding en hoeden. Het werd ook als een rite of passage gezien. Je ging er als jongen heen en kwam als geslaagde man terug in je geboortedorp.’