Wetenschap
Van ivoren toren naar marktplaats
Er komen ongeveer drie keer zoveel octrooien voort uit Nederlandse universiteiten als je op het eerste gezicht zou denken. Samen scheppen die jaarlijks zo’n duizend banen, schatten onderzoekers van het Octrooicentrum Nederland en de Universiteit Leiden.
Bart Braun
donderdag 10 april 2014
Het hoofdkwartier van Google, met hun bedrijfsmascotte Stan. Google kwam voort uit universitaire patenten.

In theorie zijn universiteiten er voor fundamenteel onderzoek. Dingen uitzoeken omdat die het ontdekken waard zijn. Als het allemaal direct toepasbaar is en er geld mee verdiend kan worden, hoeft er ook geen overheidsgeld naartoe.

In de praktijk is het onderscheid tussen toegepaste en fundamentele wetenschap niet zo helder. Dat een proef in de onderzoekslaboratoria van een bedrijf plaatsvindt, betekent niet per se dat de uitkomst ook nuttig is voor dat bedrijf. En soms levert universitair onderzoek wat bruikbaars op. Mensen met auto-immuunziektes bijvoorbeeld, hebben soms baat bij het medicijn Infliximab. Dat is ontdekt aan New York University, die de rechten verkocht aan een farmaciebedrijf. Dat leverde de universiteit meer dan een miljard dollar op.

Twee promovendi van de universiteit van Stanford stichtten een internetbedrijfje op basis van patenten die ze ontwikkelden tijdens hun promotie. De universiteit kreeg wat aandelen in ruil voor de patenten, en verdiende een paar jaar later 336 miljoen dollar aan de verkoop ervan. Google was inmiddels in waarde gestegen, vandaar.

De samenleving is beter af met TNF-alfaremmers. Een internet waarop je daadwerkelijk dingen kunt vinden, is een enorme vooruitgang. Universiteiten kunnen altijd geld gebruiken. Als een universiteit een keer iets nuttigs ontdekt, valt er dus wat te winnen als er ook wat nuttigs met dat iets gebeurt. Bestuurders spreken dan van ‘valorisatie’ of ‘technology transfer’.

Gebeurt dat ook? De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen liet dat uitzoeken, en kwam vorige maand met een rapport over de Nederlandse situatie. Het goede nieuws: zo’n twee derde van de gepatenteerde universitaire ontdekkingen stroomt door, in de vorm van licenties of spin-offbedrijfjes. Het slechte nieuws: van die Amerikaanse miljoenendansen zie je in Nederland niet zoveel terug. ‘Meestal zijn de inkomsten uit de octrooihandel genoeg om de kosten van technology transfer te dekken. Meer winst zit er voor de meeste kennisinstellingen – ook in het buitenland – niet in.’ In de VS speelt slechts 13 procent van de universiteiten quitte of beter op hun valorisatie, becijferde een Amerikaans onderzoek verleden jaar.

Een gedeelte van dat KNAW-rapport was gebaseerd op een eerdere studie, gedaan het Octrooicentrum Nederland. Dat is weer onderdeel van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, een instantie die door het Ministerie van Economische zaken wordt betaald om ondernemers te helpen. Samen met het Leidse Centrum voor Wetenschap- en Techniekstudies (CWTS) trokken ze na hoeveel universitaire patenten er zijn, en wat daarmee gebeurt. In een recent stuk in het vakblad World Patent Information gaan ze dieper in op de methodologie.

Patenten zijn heel belangrijk als je van de ivoren toren naar de marktplaats wil. ‘Wetenschappers denken vaak dat octrooien het onderzoek tegenhouden, maar dat is niet zo: de Rijksoctrooiwet maakt dat mogelijk’, vertelt Peter van Dongen van het Octrooicentrum. Het is eerder omgekeerd. ‘Als je publiceert, wat de gebruikelijke route is voor wetenschappers, kan iedereen gebruikmaken van die openbare kennis. Dus gaat geen industrie er ooit in investeren, want er is geen beschermde eigendomspositie.’ Het octrooi zorgt ervoor dat de rechten een tijdje exclusief zijn, en dat is essentieel als je er geld aan wil verdienen.

Promovendus Jos Winnink is verbonden aan zowel het Octrooicentrum als het CWTS. ‘Waar we achterkwamen, is dat veel onderzoek dat geoctrooieerd wordt, niet op de naam staat van het instituut dat dat onderzoek doet’, vertelt hij. ‘Met name aan technische universiteiten kwam het voor dat een hoogleraar tegen zijn aio zegt: “Jij krijgt de publicatie, maar het patent gaat naar het bedrijf waarmee we samenwerken.” Als je de impact van universiteiten wilt meten, moet je eigenlijk kijken naar alle octrooien waar universiteitsmedewerkers bij betrokken waren, en niet naar de octrooien die op naam van universiteiten staan.’

Hoe zoek je dat uit? Door van universiteiten de namen van alle personeelsleden van de afgelopen tien jaar op te vragen, en die te checken tegen de Europese patentendatabank. Negen universiteiten en drie UMC’s deden mee: zestigduizend namen in totaal. Winnink: ‘U kunt zich voorstellen dat het wat moeite heeft gekost. Ik heb geheimhoudverklaringen moeten tekenen; één universiteitsmedewerker gaf me stiekem een USB-stick, die ik niet mocht houden. De personeelsdata heb ik vernietigd zodra ik klaar was.’ Het controleren van dubbele namen moest met de hand. De technology transfer offices – valorisatiebureau’s, zoals het Leidse Luris – van de universiteiten werkten daaraan mee.

De totale score tussen 2000 en 2010: 952 universitaire patenten, en 1946 patenten waar universiteitsmensen bij betrokken waren. Oftewel: als je alleen naar patenten op naam van de universiteiten kijkt, zit je er meer dan een factor drie naast. Het gemiddelde octrooi levert na vijf jaar €42.000 op, en de gemiddelde universiteit levert via haar octrooien 2,7 spin-offbedrijfjes per jaar af. Dat klinkt niet zo indrukwekkend, maar met vijfentwintig universiteiten telt het wel op. Van Dongen en co schatten voorzichtig in dat universitaire patenten de afgelopen tien jaar zo’n 10.000 banen buiten universiteiten hebben gecreëerd. ‘De perceptie is vaak dat universitaire ontdekkingen teveel op de plank blijven liggen’, aldus Van Dongen. ‘Wij wilden weten: wat gebeurt er nou? Waar slaat het neer? De benutting wordt zo meer in het juiste daglicht gezet. Twee derde van de patenten gaat al naar het bedrijfsleven. Als ik universiteitsbestuurder was, zou ik tevreden zijn met het werk dat mijn tech transfer offices doen, en goed nagaan hoe ik hun werk kan vergemakkelijken.’

‘Wij kijken alleen naar de literatuur’, nuanceert Winnink. ‘Wat daarachter ligt, is moeilijk na te gaan. Een gedeelte van die patenten bestaat uit contractonderzoek, bijvoorbeeld. En grote bedrijven die aandelen kopen, doen dat deels defensief, om te voorkomen dat hun concurrenten ermee aan de slag gaat. Grote farmaceuten doen het zelfs op gebieden waar ze niet actief zijn, om hun concurrenten op een dwaalspoor te brengen.’

In de aanbieding

Het Leidse valorisatiebureau LURIS probeert partijen te vinden voor universitaire ontdekkingen.

‘Als iemand met een vinding komt, maken wij een inschatting van de kansen om die vinding in de markt te zetten’, vertelt Frits Fallaux van LURIS, het technology transfer office van de Universiteit Leiden en het LUMC. ‘Als die gunstig is, kijken we of we een octrooiaanvraag nuttig en/of mogelijk is.. Daar kunnen jaren overheen gaan, afhankelijk van hoe nieuw en inventief een ontdekking precies is. Ondertussen proberen we bedrijven te interesseren; vaak in een vroeg stadium. De meeste universitaire ontdekkingen zijn geen kant en klaar product met een strik erom, waar een ondernemer direct mee aan de slag kan. Meestal moeten bedrijf en onderzoeker het samen verder ontwikkelen, en wij geven dan een bedrijf de optie om dat te doen.’

Via de website van LURIS is een hele lijst te vinden van universitaire octrooien die op zoek zijn naar een zakelijke partner, van slimme meetmethoden tot transgene muizen tot een apparaatje dat ovaalvormige gaten kan boren in botten – handig bij de behandeling van bepaalde soorten botkanker. Fallaux prijst er desgevraagd drie extra aan:

Exon Skipping

Deze octrooien zijn niet meer te koop, maar hopelijk een succesverhaal in wording. De technologie is ter beschikking gesteld voor verdere ontwikkeling aan een zogenaamd spin-off bedrijf: Prosensa. Mensen met Duchenne spierdystrofie missen een bepaald spiereiwit, omdat het gen dat de informatie voor dat eiwit codeert een foutje bevat. Met een genetische truc die “exon skipping” heet, hopen onderzoekers van het LUMC samen met Prosensa ooit de ziekte te kunnen genezen. Op dit moment draait Prosensa vier klinische onderzoeken naar Duchenne-medicijnen.

NADES

In een plantencel zit veel meer spul opgelost dan erin zou passen als hij gewoon gevuld was met water als oplosmiddel. Leidse en Delftse onderzoekers ontdekten hoe dat komt: allerlei stoffen die van nature in planten voorkomen, fungeren ineens als oplosmiddel als je ze samenvoegt. In de juiste verhouding van die stoffen ontstaan zogeheten Natural and Deep Eutotic Solvents (NADES), en in theorie kan je er van alles mee. Een aantal concrete toepassingen zijn om NADES als oplosmiddel gebruiken om stofjes uit planten te halen, als conserveermiddel inzetten, of als oplosmiddel voor eten of medicijnen – omdat de NADES uit simpele plantenstofjes bestaan, zijn ze daar geschikter voor dan bijvoorbeeld alcohol of aceton. Een Frans cosmeticabedrijf betaalt al voor één toepassing, ‘maar we proberen er nog meer toepassingen uit te trekken’, aldus Fallaux. ‘We hebben en zoeken ook naar contracten waarbij de betrokken wetenschappers in het Sylvius onderzoek doen voor een bedrijf.’

Lysosoompillen

Lysosomen zijn als het ware de afvalbergjes van de cel: daar breken allerlei enzymen de afvalproducten van de cel af. Behalve als één van die enzymen stuk zijn, en die afvalstoffen zich ophopen. Dan spreek je van een lysosomale stapelingsziekte; de ziekte van Pompe is het bekendste voorbeeld. Onderzoekers van het Leids Instituut voor Chemie en het AMC ontwikkelden een zogeheten derde generatie medicijn daarvoor. Fallaux: ‘Dit is een doorontwikkeling van eerdere strategieën die zich al hebben bewezen op de markt. De patentaanvraag voor deze nieuwe medicijnen is eind maart ingediend, en wij hebben er hoge verwachtingen van.’