Nieuws
Geld krijgen kost ook weer geld
Gemiddeld leggen universiteiten € 0,74 bij op elke euro aan onderzoeksgeld die ze binnen halen.
donderdag 3 april 2014

Onderzoek komt uit verschillende potjes: een gedeelte gaat rechtstreeks van het ministerie van Onderwijs naar de universiteiten: de zogeheten eerste geldstroom. De tweede geldstroom komt van subsidieverstrekkers als NWO en Europese onderzoeksfondsen; de derde vooral uit het bedrijfsleven. Voor die laatste twee moeten universiteiten met elkaar in competitie: ze schrijven onderzoeksvoorstellen en de beste voorstellen krijgen geld.

Die tweede en derde geldstroom worden steeds belangrijker: in Leiden was in 2003 nog 80 procent van het onderzoeksgeld eerste geldstroom, in 2012 de helft. Nederlandse onderzoekers, en Leidse in het bijzonder, zijn goed in het binnenhalen van dat geld. Dat succes komt echter wel met een prijs, becijfert een rapport dat rekenbedrijf Ernst & Young opstelde in opdracht van universiteitskoepel VSNU en de ministeries van EZ en Onderwijs. Gemiddeld brengt elke euro aan onderzoeksgeld € 0,74 aan extra kosten met zich mee.

Dat komt omdat onderzoeksgeld ook echt voor onderzoek is. Een beurs betaalt meestal wel het salaris voor de onderzoekers, en soms ook de apparatuur, maar niet de schoonmaker, personeelsfunctionaris en het gebouw. Die universitaire bijdrage heet matching, in bestuursjargon; hoeveel er precies gematcht moet worden verschilt per subsidie.

Geld krijgen kost dus geld. Dan zou het mooi zijn als dat geld er ook is. Of, zoals de VSNU schrijft: ‘Als de eerste geldstroom te zwaar onder druk staat door de noodzaak tot matching, lopen de instellingen gevaar dat zij minder kunnen realiseren uit de tweede en derde geldstroom dan hen op basis van kwalitatieve kansen mogelijk gemaakt wordt. De eerste geldstroom moet gelijke pas houden met de ontwikkeling in de andere geldstromen.’ BB