Achtergrond
Grootvadertje Drees
Deze week verscheen het laatste deel van de biografie van Willem Drees (1886-1988), een van de populairste premiers van Nederland. Mare vroeg kleinzoon en hoogleraar godsdienstfilosofie Willem B. Drees m een persoonlijke recensie.
woensdag 19 maart 2014
Oud-premier Willem Drees met van links naar rechts de kleinkinderen Wim Bouma, Ineke, Wim Bernard (de auteur van dit stuk) en Marijke Drees. © Spaarnestad

In 1958, toen ik vier jaar was, had mijn grootvader Willem Drees (1886-1988) een auto met chauffeur. Meer herinnering aan zijn jaren als minister-president, van 1948 tot 1958, heb ik niet; wel aan de dertig jaar daarna.

Heel veel mensen hebben een beeld van hem. Er is een karakteristiek standbeeld van Eric Claus, bij de toegang tot het Binnenhof. Drees is een symbool voor ouderdom geworden, vanwege de zorg voor ouderen én omdat hij zelf heel oud werd. Alles wat in de naoorloogse periode gebeurde, zouden we aan hem te danken hebben, zowel positief als negatief. Iedereen waardeerde hem; hij stond boven de partijen. Dit a-politieke beeld is onjuist.

Na pensioen of reorganisatie kan je je met familiegeschiedenis bezighouden. Dat hoef ik niet meer te doen, zo lijkt het. 

Maandag verscheen het laatste deel van de grote biografie over mijn grootvader. Hans Daalder, Leids emeritus hoogleraar politieke wetenschappen, schreef al drie eerdere delen van deze biografie. Gedreven en behoedzaam ging over 1940-1948, de bezetingstijd en de jaren als minister van Sociale Zaken. Over de ‘Indonesische kwestie’ verscheen een boek met als deeltitel Vier jaar nachtmerrie, een citaat van Drees zelf.

Drees en Soestdijk ging over problemen tussen kabinet, koningin Juliana, en prins Bernhard in verband met de gebedsgenezeres Greet Hofmans. Tot de biografie hoort ook De rode wethouder, van Jelle Gaemers, over de eerste helft van zijn leven, van 1886 tot 1940. Nu ligt er dan het laatste deel, van Daalder en Gaemers samen, met als deeltitel Premier en Elder Statesman, over tien jaar als minister-president en dertig jaar als commentator aan de zijlijn.

Het was niet vanzelfsprekend dat Drees premier werd en bleef, zo maakt Daalder duidelijk. De confessionele partijen hadden samen een meerderheid; regeren zonder Drees’ PvdA was voor hen mogelijk, en door sommigen ook gewenst. En vanuit zijn eigen partij werden ook anderen naar voren geschoven. Veel komt verder aan de orde: zijn optreden als voorzitter van de ministerraad en in het parlement, sociaaleconomische politiek en overheidsfinanciën, de verhouding met de verschillende partijen. De communisten werden gewaardeerd voor hun inzet in het verzet, maar gewantrouwd, vooral na de Russische inval in Tsjechoslowakije in 1948.

Een belangrijk thema bleef ook de verhouding tot Indonesië na de souvereiniteitsoverdracht. Over Nieuw-Guinea werd, mede door verdeeldheid aan Nederlandse zijde, in deze jaren géén overeenstemming bereikt. Fascinerend, ook in het licht van hedendaagse discussie, is de opkomst van Europese samenwerking, inclusief de vraag in hoeverre dat een samenwerking van staten is dan wel een eigen status heeft.

Minder dan eenderde deel van dit boek behandelt de laatste dertig jaar, in hoofdstukken die door Gaemers zijn geschreven. De Partij huldigde hem in november 1959, een jaar na zijn aftreden. Het echtpaar Drees kreeg een reis naar Israël, een staat die vanwege de sterk sociaal-democratische oriëntatie in de eerste decennia zijn bijzondere sympathie had. De reis was in maart 1960; op de foto is hij te zien op Schiphol, met vier van de kleinkinderen die hem uitzwaaiden – een neef van mij links, twee zussen en ikzelf.

In 1971 brak Drees met de Partij van de Arbeid. Echter, zoals de kinderen in de overlijdensadvertentie schreven, bleef hij ‘tot het laatst vervuld van zijn idealen inzake socialisme en democratie’. Democratie, die telkens weer bedreigd werd en wordt wanneer het moeizame compromis in de samenwerking met anders gezinden wordt geminacht.

Socialisme ging bij hem om de klassieke thema’s van de beweging vanaf de negentiende eeuw: de strijd tegen grote ongelijkheid in inkomens en vermogens, en daarom om socialisatie van productiemiddelen en sterke sturing in het belang van sociaal zwakkeren. In zijn ambities bleef hij radicaal, al kon in coalities maar weinig gerealiseerd worden en omdat hij veel moest toegegeven aan coalitiepartners. De breuk met de PvdA was voor hem niet een wending naar rechts; het was een afwijzen van het herdefiniëren van ‘links’ in deze ‘zestiger jaren’ als cultureel progressief in plaats van als socialistisch.

Mijn kennis werd ook gevoed door het huis aan de Beeklaan 502 in Den Haag. Daarover een anekdote over een zaak die ik niet in de biografie tegenkwam. Wij wisten dat er in een kast een stukje maansteen stond. Volgens een plaatje op het sokkeltje was het in 1969 geschonken door de Amerikaanse ambassadeur Middendorf bij het bezoek aan Nederland van Neil Armstrong, de eerste mens op de maan eerder dat jaar, en de andere astronauten van de Apollo XI. Later, toen het inclusief bureau en andere objecten aan het Rijksmuseum was geschonken, bleek de ‘maansteen’ versteend hout te zijn.

Had iemand de zaak bedrogen? Ik denk dat er iets anders is gebeurd. Mijn grootvader was in die tijd vrijwel doof. Toen hem een steen op een sokkel werd aangeboden, heeft de ambassadeur daar vast bij gesproken, misschien dat het fossiel hout betrof. De hardhorende Drees verstond dat niet, maar vulde (slim als hij was) de ontbrekende informatie op grond van de context: de huldiging van de astronauten die van de maan waren teruggekeerd. Zo kwam hij met het steentje op een sokkel thuis. De bij hem inwonende zoon, Jan Drees, zag op het plaatje niets anders staan, en zette het in een kast bij andere curiosa, zoals de orde van de Heilige Drievuldigheid die Drees van de Ethiopische keizer Haile Selassi had ontvangen. Zo leidde misverstaan tot een misverstand. Doof maar slim, zo was hij in zijn latere jaren.

Mijn grootvader werd steeds meer afhankelijk van verzorging, en vrijwel blind; mijn moeder las hem geregeld voor. Na zijn overlijden zouden mijn ouders de handen vrij hebben om te reizen. Het kwam er niet van; op 12 mei 1988 viel mijn moeder dood neer op de tennisbaan. We begroeven haar op woensdag 18 mei op de begraafplaats Oud Eik en Duinen in Den Haag. Die begraafplaats was toen in handen van de Scheveningse begrafenisondernemer Jol, die er iets bijzonders van wilde maken, zoals Père-Lachaise in Parijs. Jol kon dus goed beroemdheden gebruiken. Hij had mijn grootvader jaren eerder de mogelijkheid geboden daar een familiegraf te verwerven. Mijn grootmoeder, in 1974 na bijna vierenzestig jaar huwelijk overleden, werd in dat graf herbegraven, evenals hun in 1919 aan de Spaanse griep jong overleden dochter Adriana.

Bij de begrafenis van mijn moeder was ik de laatste spreker. Ik dankte de aanwezigen voor hun komst, kondigde aan dat we zo naar het graf zouden gaan, en vertelde daarbij dat we de dag tevoren daar mijn grootvader hadden begraven. Dat was in stilte gebeurd; hij was twee dagen na mijn moeder overleden. Die avond stond er een paginagrote foto in het NRC Handelsblad van het graf, vol met bloemen. Het bericht ging vanzelfsprekend vooral over Drees sr, maar de bloemen waren die voor mijn moeder. Zo domineerde hij zelfs bij haar overlijden.

Mare vroeg me enkele persoonlijke overwegingen bij dit boek. Zo ontkom ik er niet aan om af en toe ‘hoeder’ van deze nalatenschap te zijn. Met zo’n gedetailleerde biografie zie je hoe in de gangbare beelden veel scherpte verdwenen lijkt te zijn; Drees is symbool voor een tijdvak geworden. In het boek hoor ik opnieuw zijn socialistische engagement, naast zijn bestuurlijke bereidheid tot samenwerking met andersdenkenden zoals de katholieken Romme en Beel, en de liberalen Oud en Stikker. Ook na lezing draag ik met genoegen deze naam, al is die tot symbool geworden en daardoor soms wat te bepalend. Vandaar dat ik bij mijn eerste promotie, in Groningen in 1989, als laatste stelling had: “Ook kleinkinderen van een bekende grootvader hebben nog drie andere grootouders.”

Hans Daalder en Jelle Gaemers: Premier en Elder Statesman: Willem Drees 1886-1988

De jaren 1948-1988. Amsterdam: Balans, 2014. 640 pp. € 49.95. Tegelijk verschijnen de vijf boeken die samen de biografie vormen in een casette, als paperbacks, voor € 125

Wie was Willem Drees?

Willem Drees was politicus voor de SDAP en vanaf 1946 voor de PvdA. Van 1948 tot 1958 was hij minister-president van vier kabinetten. Hij was dus nauw betrokken bij de opbouw van Nederland na de Tweede Wereldoorlog en bij de dekolonisatie. Naar zijn werk ging hij op de fiets en een ander bekend verhaal is dat hij een Amerikaanse diplomaat bij hem thuis trakteerde op een kopje thee en een mariakaakje. De Amerikaan zou er vervolgens van overtuigd zijn dat de Marshall-hulp goed op zijn plaats zou zijn in een land met zo’n zuinige leider. Hij staat ook bekend om zijn initiatieven rond sociale zekerheid, die hem de bijnaam Vadertje Drees opleverden. Zo heeft hij al voor zijn premierschap, als minister van Sociale Zaken, de eerste aanzet gegeven voor de Algemene Ouderdoms Wet (AOW) uit 1956. Op latere leeftijd bedankte hij voor het lidmaatschap bij de PvdA, uit onvrede over de te linkse koers.