Wetenschap
Verraderlijk gekwaak
Een tropische kikker kwaakt niet alleen met geluid, maar ook met waterrimpelingen, ontdekte een Leidse bioloog. Nadeel: zo is hij voor roofdieren ook makkelijker te vinden.
Bart Braun
woensdag 29 januari 2014
© Christian Ziegler

In Midden-Amerika leeft een diertje dat plaatselijk de sapito de pustulas wordt genoemd; het puistenpadje. Een blik op de achterpoten wijst uit dat het eigenlijk een kikkertje is. De mannetjes worden zo’n drie centimeter groot, en de vrouwtjes iets groter. Het gekwaak van de Physalaemus pustulosus of túgara-kikker klinkt als een computerspelletje uit de jaren tachtig.

Dat kwaken doen de mannetjes om vrouwtjes te lokken, en om aan andere mannetjeskikkers te laten weten dat hier een grote stoere kikker zit die ze met rust moeten laten. Hetzelfde idee als een gepimpte uitlaat onder een auto, behalve dan dat het voor die kikkers echt werkt.

Dat kwaken doen de mannetjes ’s nachts, terwijl ze in ondiepe poeltjes zwemmen. De vrouwtjes komen op het geluid af om met ze te paren. Ze komen echter niet alleen: het gekwaak trekt ook roofdieren aan, in het bijzonder de kikkers etende franjelipvleermuis.

Tot zo ver is het business as usual. De seksuele selectie op mannelijk vertoon staat wel vaker haaks op de natuurlijke selectie. Hertengeweien raken verstrikt in takken, een prieelvogel die een pronkerig nestje bouwt moet daar kostbare tijd en energie in steken, mannetjespauwen zouden beter kunnen vliegen zonder die gekke staart en een turbo-uitlaat breekt af als je te snel over een verkeersdrempel rijdt.

In de Science van vorige week (.PDF) beschrijft bioloog Wouter Halfwerk een nieuw aspect van het gekwaak. De mannetjeskikkers zitten in een poeltje terwijl ze kwaken, en daardoor veroorzaken ze ook rimpelingen in het water. Die vormen onderdeel van het gepronk, zo blijkt. Halfwerk en co bouwden een proefopstelling waarin ze een kikker vervingen door een speakertje. Als ze alleen gekwaak afspeelden, maakte dat minder indruk op mannetjeskikkers dan als ze ook rimpelingen in het water veroorzaakten. In dat laatste geval gaan de mannetjes sneller kwaken, om te laten horen dat ook zij stoere grote kikkers zijn, die met rust moeten worden gelaten.

‘Wij willen weten hoe complexe gedragingen ontstaan’, legt Halfwerk uit. ‘Hoe kom je nou van een piepje om te laten horen waar je bent, tot zoiets extravagants als een prieelvogel? In dit vakgebied komt er steeds meer aandacht voor zogeheten multimodale communicatie: iets dat met meerdere zintuigen wordt waargenomen. Die rimpels waren in eerste instantie een bij-effect van het kwaken, maar zijn nu onderdeel van het display. Als er eenmaal iets is dat kan worden waargenomen, is dat kans groot dat het ook wordt gebruikt.’

De bioloog legt uit dat je zo ook kunt begrijpen hoe gedrag vervolgens complexer wordt. ‘Als de vrouwtjes die rimpels ook gebruiken – iets dat we in dit onderzoek niet hebben laten zien – zou het kunnen dat de kikkers vervolgens steeds grotere rimpels gaan produceren. Misschien gaan ze wel springend kwaken, zodat ze enorme golven veroorzaken. Bij visuele signalen zie je heel duidelijk dat er zulke secundaire selectie plaatsvindt, dus selectie op iets dat verband houdt met het oorspronkelijke signaal.’ Om te kwaken hebben kikkers grote blazen, en vrouwtjes letten ook op die blazen om te bepalen of ze mannetjes leuk vinden. Sommige kikkersoorten ontwikkelden vervolgens fel gekleurde kwaakblazen. ‘Er zijn zelfs kikkersoorten die nog wel hun zakken laten zien, maar die geen geluid meer maken.’

De túngara-kikker adverteert zijn mannelijkheid dus zowel met geluid als met waterbeweging. Helaas voor hem hebben de franjelipvleermuizen dat door. De kikker houdt onmiddellijk op met kwaken als hij een roofdier ziet, maar de rimpels in het water bewegen dan nog twee à drie seconden door, en kunnen hem verraden.

Het kostte Halfwerk heel wat gepruts met vleermuizen om dat aan te kunnen tonen. Om dat te doen moest er namelijk een opstelling gebouwd worden waarin gekwaak en rimpels van elkaar te scheiden zijn. Eerst gebeurde dat met een robotkikker en een speaker, maar de opblaaswangen bleken ultrasoon geluid te maken dat die vleermuis gewoon kon horen. Vervolgens kwam er een eenvoudiger fopkikkertje, en werden de rimpelingen veroorzaakt door te blazen in het water, maar dat moest dan bij elke vleermuis precies even hard.

De vleermuizen zelf moesten wel getraind worden om mee te werken, maar niet zodanig dat ze een trucje lieten zien. ‘Met de kikkers had ik in een maand genoeg data verzameld voor vier artikelen. Die vleermuizen waren echter een drama’, blikt de onderzoeker terug. ‘Ze proberen je continu te slim af te zijn. Eén vleermuis kostte me drie weken werk.’ Voor zijn Science-artikel had hij er tien nodig, die na hun bijdrage aan de wetenschap weer zijn vrijgelaten.

Zou iets soortgelijks ook optreden bij de Nederlandse groene kikker, en zijn natuurlijke vijanden? Halfwerk acht het zeker mogelijk. ‘Die rimpelingen zie je niet alleen aan het oppervlak; onder water vormen ze wervelingen. Sommige vissen zijn daar heel gevoelig voor, dus het zou kunnen dat er roofvissen zijn die zo kwakende kikkers vinden. Van bloedzuigers weten we dat ze aangetrokken worden doordat rimpelingen in het water het licht onder water veranderen, bijvoorbeeld. Of dat bij kwakende kikkers in Nederland een rol speelt, is niet gedocumenteerd, maar de kans is groot dat ze het oppikken. Zoals ik al zei: er is een signaal, dus er is vast een beest dat er gebruik van maakt.’