Achtergrond
Het West-Vlaams Rouwhandboek
Schrijver en Mare-redacteur Thomas Blondeau (35) stierf zaterdag aan een hartslagaderbreuk. Hoe een meesterlijk stylist te vroeg in de knop brak. En hoe wij daarom moeten wenen.
Frank Provoost
donderdag 24 oktober 2013
Foto Michiel Hendryckx

SYNOPSIS

Een literaire hemelbestormer vindt bij een plaatselijke universiteitskrant een zooitje gelijkgestemden en gaat er zijn zware gemoed te lijf door zijn toetsenbord maniakaal te laten ratelen. Uitgerekend als het persoonlijk geluk hem toelacht en de welverdiende erkenning lonkt, sterft hij aan een door hemzelf beschreven kwaal*.

* En nu niet meteen gaan janken, oké? Je moet nog tweeduizend woorden.

HOOFDSTUK 1. ‘t Es nie hummakkuluk eee

Leiden, Gravensteen, cel 110. Diep verscholen in een middeleeuwse gevangenis zitten twee mannen tegenover elkaar aan grote bureaus. In dit gebouw aan de Pieterskerkhof werden de afgelopen eeuwen niet alleen misdadigers opgesloten, ze werden er ook voor de deur opgeknoopt. Eén keer gebeurde dat ook met een hond.

‘Aah, het ruikt weer naar de dood’, begroeten de twee elkaar iedere ochtend als ze het enige glas-in-lood-raampje van hun cel openduwen. Zodra de computers snorren en de espresso’s walmen, slingert een van de twee de muziek aan. De dood is weer verdreven. Er kan een krant worden gemaakt.

In ongeveer alles zijn de twee elkaars tegenpolen. Eindredacteur Thomas Blondeau (Poperinge, 1978) is een hypersensitieve romancier die vanwege die functie nog wel eens aan het leven lijdt. Dan laat hij zuchtend en steunend zijn vetste Vlaamse accent door de echoënde kamer galmen: ‘t Es nie hummakkuluk eee. 

Wat het leed op die momenten nog vergroot is het uitzicht. Aan de andere kant van de tafel zit zijn hoofdredacteur** zoals altijd weer de veel-te-nuchtere-Zeeuw-met-eeuwige-niks-aan-de-hand-houding uit te hangen. Die heeft nog nooit een sonnet geschreven en beschouwt drummen in een hardrockband als de hoogst haalbare kunstvorm (al zou hij waarschijnlijk surfen ook nog tot “kunst” durven te rekenen in plaats van tot ordinaire sport).

** Toe maar, anders ga je het lekker over jezelf in de derde persoon hebben, jij durfal!

Maar hoezeer de twee ook verschillen, soms veranderen ze plotseling in een eeneiige tweeling. Dan beginnen ze onbewust hetzelfde Ramones-refrein (“pa-pa-papa, pa-pa-pa-papa, I Wanna Be Sedated”) mee te zingen, fluiten opeens simultaan een gitaarsolo mee, of bestoken binnenstormende redacteuren, vormgevers en stagiair(e)s met dezelfde zwartgallige humor.

‘Nog even en dan maken we elkaars zinnen af’, zegt de een.

‘En daarna hoeven we helemaal niks meer tegen elkaar te zeggen’, zegt de ander.

Zo ging dat vele jaren, en vele Mares, buitengewoon goed.

Tot afgelopen zaterdag, want toen ging er één van de twee dood.

En toen werd alles opeens volkomen banaal.

Illustratie Silas

HOOFDSTUK 2. Begin anders gewoon bij het begin

De eerste keer dat ik*** Thomas zag, was op een feestje van die andere literair begaafde redacteur, Christiaan Weijts. Thomas was net begonnen als onze freelance student-correspondent en onderwierp me op Chris’ balkon meteen aan een kruisverhoor. De reden: in een recensie had ik een Captain Beefheart-referentie gebruikt. Dat was een absolute doodzonde, oordeelde Thomas, tenzij ik nu, subiet, alle titels uit het Beefheart-oeuvre achter elkaar kon opnoemen.

*** Aah, toch maar weer ‘ik’. Lekker consequent, schrijvertje van likmevestje.

En, oh ja, die studie Nederlands die ik net had afgerond, ‘stelde niets voor’. Daarom was hij zelf overgestapt naar literatuurwetenschap, dat had ‘veel meer diepgang’.

Terwijl ik na zeven jaar in de Grote Stad eindelijk mijn Zeeuwse accent**** wist te verbergen, werd ik hier nota bene door een Belg afgeblaft in smetteloos ABN waar zelfs al enkele Leidse erws doorheen schemerden. 

**** Ja joh, begin anders nog even over rijke lokale tradities als het ganstrekken of katknuppelen. Werktitel, vrij naar BLØF: Een trekschuit met tegenwind. OVER WIE GAAAAT HET HIER NU EIGENLIJK???

Ondertussen legden zijn vingers vol blinkende ringen zijn haar in model. Altijd op je eerste indruk afgaan, dacht ik op weg naar een vers biertje.

Wat een blaaskaak.

De bravoure van Blondeau kende ik tot dan toe enkel nog maar van papier. Als nieuwbakken eindredacteur probeerde ik zijn wekelijkse bombardement aan krankzinnige metaforen en in roomboter gebakken beeldspraak uit de krant te houden. Zulke zwierigheid en mooischrijverij heurden niet in de kolommen, oordeelden de toenmalige hoofdredacteur en ik eensgezind. We noemden hem smalend ‘het dichtertje’.

Maar al snel ontdekten we dat die bravoure schijn was. Toen er een plek op de redactie vrijkwam en hij - in het café - werd uitgenodigd om daar eens over te praten, legde hij bijna bibberend een kladblok op tafel. Zenuwachtig krabbelde hij daarin wat er allemaal van hem verwacht werd. Op zijn eerste officiële werkdag had hij een cadeautje mee voor de baas. Een fles champagne, dat dan weer wel.

Foto Paul Levitton

HOOFDSTUK 3. Verklaar de oorlog

Eenmaal op de redactieburelen bleek Thomas de Bluffer nauwelijks nog te bestaan. Hij was weliswaar een intellectueel zwaargewicht, heel ad rem en superbelezen, maar onder dat dikke kennispantser zat een zachtaardige, grappige en innemende***** emo verborgen.

Natuurlijk, de quasi-hautaine wijsneus in hem, die de voet van zijn wijnglas tussen duim en wijsvinger klemde of bier dronk met een fier omhoog gestoken pink, wilde best nog wel eens achteloos beweren dat de helft van alle proefschriften/hoogleraarbenoemingen/… (hier invullen) … nauwelijks iets voorstelde. Maar veel vaker zagen we de beroepspiekeraar, die na een telefonisch interview van twintig minuten teleurgesteld moest constateren dat zijn voorbereiding (alle boekenvan de desbetreffende prof doorploeteren) toch weer iets te grondig was geweest.

***** Zozo, de bijvoeglijk naamwoorden waren weer in de aanbieding vandaag?

Dan maar even afreageren in de kroeg, waar tot ver in het voorjaar ‘de dagelijkse kerstborrel’ in ere werd gehouden. Mede daardoor groeiden de cafés Burgerzaken en De Burcht uit tot de broedplaats van de zelfbenoemde ‘Leidse cirkel’ – een groep van jonge literaire hemelbestormers die allemaal wel iets met Mare te maken hadden (gehad): Ilja Leonard Pfeijffer, Christiaan Weijts, Franca Treur, Gerardo Soto y Koelemeijer, Arjen van Veelen******. Met de nodige zelfspot verklaarden ze er collectief de oorlog aan de Amsterdamse grachtengordel.

****** En jij dan, literaire lakei? Jij mocht zeker alleen bier halen?

Vooral Christiaan en Thomas waren daarbij voortdurend verwikkeld in een al dan niet ironisch we-zijn-dan-wel-collega’s-maar-toch-ook-concurrenten-duel. Chris schreef totaalromans vol klassieke muziek, beeldende kunst, Venetië en was daardoor een ideale oogappel voor het doorgaans grijze recensentencorps dat hem als een cultureel correcte zielsverwant beschouwde.

Dat hun schijnbare leeftijdsgenoot zich had vermomd als jongeling maakte het alleen maar spannender: hij liet zijn personages immers allerlei ‘moderne fratsen’ uithalen zoals sms’en******* of zelfs chatten via msn!

******* Recensent Max Pam omschreef sms’en als ‘iets wat ik jonge meisjes altijd zie doen.’ No shit.

Chris brak met zijn debuut Art. 285b (2006) dan ook meteen keihard door. Op basis van verkoopaantallen en nominaties was het dus 1-0, al moest hij het in de derde helft dan weer afleggen omdat Thomas, eerlijk is eerlijk, veel beter tegen drank kon. Die had met verhalen als ‘Waarom een paar dagen voor de tweede verjaardag van haar vertrek mijn testikels zich op een blok ijs bevonden’ al verraden niet per se moeiteloos te willen instromen in het geëffende literaire landschap van zijn voorgangers.

Zijn debuut eX (2006) is een tegendraads boek over een groep jongeren die het opneemt tegen de lelijkheid. De roman heeft een eigen (vuilbekkende) smoel, duizelingwekkende perspectiefwisselingen en briljante stijl. De spectaculaire ontknoping wordt naverteld in een paginalang durende knipselmap van hilarische nieuwsberichten.

Critici erkenden het talent maar klaagden, zoals ze vaker zouden doen, dat zijn personages ‘zo onsympathiek’ waren. Maar ho eens even: sinds wanneer was dat een criterium? Frits van Egters en Henri Osewoudt, waren dat dan zulke toffe jongens?

Ik was meteen fan, maar vond******** de opvolger Donderhart (2010) tegenvallen. Dit was opeens een ‘normale’ roman, over een journalist die de terroristische aanslagen in Londen op briljante wijze mis wist te lopen. Tuurlijk, het was razend knap geschreven en zat propvol met plot, cultuurbespiegelingen en menselijk tekort, maar toch… Het was zo gewoon, zo zoals het hoort.

******** Ikke ikke ikke... Who de fuck cares wat jij ervan vindt jonguh!

Gelukkig verscheen vorige maand Het West-Vlaams versierhandboek (2013) waarin Thomas weer zijn ouderwetse ik was. Om een mislukte liefde te verwerken keert hoofdpersoon Raf terug naar zijn geboorte-shithole waar inmiddels een opstand gaande is: het dorp wil zich afscheiden van Vlaanderen.

Het is een briljant verteld verhaal waarin dagboekfragmenten, het daadwerkelijke versierboek-in-wording en revolutionaire redevoeringen over elkaar heen buitelen en telkens weer worden onderbroken door cynische voetnoten********* waarin de auteur zichzelf met gitzwart commentaar te kakken zet.

********* Dus dat ben je hier de hele tijd aan het doen! Je zit ‘m gewoon keihard na te apen! Nepper!

HOOFDSTUK 4. Ga naar buiten

Maar wat deed een Groot Schrijver na al die jaren eigenlijk nog steeds bij dat Leidse schoolkrantje? Dat moeten zijn literaire collega’s en stadsgenoten – want snakkend naar de scene was Thomas jaren geleden toch naar Amsterdam verhuisd – vaak hebben gevraagd.

Het antwoord, zoals hij dat aan mij gaf, luidde: buiten blijven komen, met vreemdelingen praten, het onbekende opzoeken. Hij wilde niet de door Koot en Bie bespotte binnenvetter worden die een hele dag schaaft aan één zin, die talloze keren herschrijft op verschillende locaties, met verschillende soorten pennen en potloden, en daarbij ook per se een pond drop moet eten. Schrijvers die eeuwig rondjes om hun eigen navel draaiden, kende hij namelijk al genoeg*********.

********** Nieuwsgierig? Zoek even op Twitter wie zijn dood allemaal ‘verschrikkelijk’ vonden hoewel ze hem ‘eigenlijk helemaal niet kenden’. Die dus.

Hij wilde elke dag dingen doen waarvoor hij eigenlijk bang was, zei hij zaterdag nog in zijn laatste interview. En dankzij de journalistiek had hij toch maar mooi met zowel Nobelprijswinnaars als pornosterren gepraat.

Naarmate zijn roem en het aantal columns (HP/De Tijd, De Standaard, De Morgen, Jobat, Psychologies, Cobra.be, nrc.next) steeg, nam ook het aantal media-optredens toe. Daarbij was het vermakelijk om te zien hoe de andere kant van de journalistiek werkte. Want al was het bij Mare, met een steeds harder krimpende bezetting, soms kunst- en vliegwerk om de kranten te vullen, ook de grote jongens bleken soms maar wat aan te modderen.

Waarom er ‘een sirene’ in zijn laatste boek zat (pardon?), of was het toch ‘een zeemeermin’ (ook niet)?

Of het klopte dat hij homo was (nee), en waarom eigenlijk niet (ehm…tjsa)?

Ook sterverslaggevers van de Volkskrant die voor publicatie inzage beloofden, bleken grote moeite te hebben met de deadline**********, ook al bleven ze verzekeren dat het stuk ‘er echt zo aan kwam’. Een Vlaamse journalist met chronisch tijdgebrek durfde zelfs te vragen of hij alsjeblieft, voor die ene keer, zelf het interview met zichzelf kon uittikken, het liefst in 1200 woorden.

*********** Nee, jij bent lekker op tijd... Leveren! Sneller!

Soms deden die journalisten juist weer allemaal hetzelfde. Dan schreven ze voor de zoveelste keer Brusselmans’ roman Ex-schrijver aan hem toe, begonnen ze weer over zijn ‘helblauwe ogen’, of dat hij thuis koekjes serveerde. En dan die fotografen: of-ie even in zijn bed wilde liggen, met de dekens zover mogelijk over zich heen. Of zijn badjas wat verder open mocht. Vorige week nog, toen hij zich vanwege rugklachten nauwelijks kon bewegen en in België aan zijn bed was gekluisterd, vroegen ze of hij toch echt niet even naar Amsterdam kon komen. Dat hij helemaal naar de klote was, dat was juist goed voor de foto.

HOOFDSTUK 5. Verzin een happy end

Dankzij Thomas ging ik elke dag fluitend naar mijn werk. Als we op maandagochtend weer vrijwillig onze dodencel betrokken en informeerden naar elkaars weekend bleek hij altijd gewoon te hebben doorgetikt. Hij werkte gruwelijk hard, elke dag van de week. In zijn vier dagen bij Mare sloeg hij regelmatig de lunch over. Dan moest weer een column/opiniestuk/hoofdstuk/bloemlezing af.

Waarom niet even ontspannen, vroeg ik me dan af, als eeuwig blije lulhannes.

Hij deed het om niet te hoeven piekeren. Zijn ratelende toetsenbord moest de sombere gedachten overstemmen. Want: ‘t Es nie hummakkuluk eee. Tikken als troost, het werkte. En inderdaad, hoe druk hij het ook had, hij klaagde er nooit over. Altijd was alles op tijd af************, en er hoefde meestal geen letter aan te worden veranderd.

************ Ja, hij wel hè? Schiet. Nou. Toch. Eens. Op. Man.

Deze zomer ging hij voor het eerst in jaren op vakantie naar de zon, met zijn nieuwe lief. Na het nodige hartzeer (zie daarvoor Het West-Vlaams versierhandboek) was hij zowaar dolgelukkig. Hij straalde. En toen het boek verscheen, gloorde ook nog eens De Grote Doorbraak aan de horizon. Het kon opeens niet mooier.

Tot hier het happy end. Zaterdag werkte hij bij zijn ouders in Poperinge aan een stuk over zanger Morrissey, die net een autobiografie uit had.

‘Heb je hem weer’, foeterde zijn eeneiige tweelingcollega altijd zodra het megalomane gehijg in hun kamer klonk. ‘De meest overschatte ijdeltuit ooit.’

‘Jongen. Hij is geniaal.’

‘Een onuitstaanbare aansteller is het. Weet je wat geniaal is? Slayer!’

Rond half elf ging Thomas in zijn ouderlijk huis naar boven om zijn recensie af te tikken. Die nacht scheurde er een slagader in dat godverdomde donderhart van hem. Zijn ouders vonden hem met zijn vingers op het toetsenbord. ‘Hij stierf zoals hij leefde’, sprak zijn moeder dapper.

Sindsdien staat de wereld stil.

Foto Michiel Hendryckx