Columns & opinie
Brief: Minachting
woensdag 25 september 2013

Iedere week lees ik Mare met veel plezier; de achterpagina beschouw ik als ‘toetje’. Mijn hart gaat altijd uit naar de kamerbewoners en Robbert en Talitha laten mij iedere keer weer glimlachen. De jaarlijkse € 35 die ik betaal is het abonnement op Mare dubbel en dwars waard!

Maar nu moet mij iets van het hart. Als geboren en getogen Leidse (1963), sinds 1995 woonachtig in het noorden van het land, houd ik nog steeds van ‘mijn’ stad en haar bevolking. Als oud-student (1987, Engelse taal en letterkunde) van de RUL draag ik de universiteit en mijn vakgroep op handen en aan Quintus heb ik niets dan goede herinneringen.

De frustratie die Talitha oploopt als zij op haar fiets in het nauw gedreven wordt, daar kan ik me levendig iets bij voorstellen. Maar, daar waar de "tientonner van middelbare leeftijd" enkel Talitha beschadigt met haar negatieve, onbehouwen gedrag, beschadigt Talitha velen door er bewust voor te kiezen haar frustratie in woorden te gieten die er niet om liegen, en deze ook nog te laten drukken.

Dan Jeroen, aankomend arts. Is het omdat ik net 50 geworden ben dat ik niet meer begrijp dat het stellen van de vraag "Als je een verkeersbord was, welk bord was je dan?" vervelend is, en dat het veruit te verkiezen is "een emmer latex" onder iemands deur door te laten sijpelen omdat hij zich niet houdt aan de huiscode, of 18-jarigen aan te moedigen/te dwingen 13 shotjes te nuttigen? De uitspraak van Jeroen "We doen veel samen zonder dat het als verplichting voelt. Wie vroeg afhaakt en niet mee gaat borrelen is een laffe twat, daar worden wel eens geintjes mee uitgehaald" lijkt tot stand te zijn gekomen met de hulp van dat "emmertje met sterk in de hand" dat continu werd bijgevuld.

Is het zo dat ik, omdat Jeroen arts wordt, hem nu zijn onnozele gedrag meer kwalijk neem dan Talitha? Of is wellicht mijn vrees bij beiden even groot? De vrees dat zij nu en in de toekomst schade blijven aanrichten aan hun omgeving en allerlei soorten mensen, van degenen die "acht uur met hun handen in de plee zitten voor een hongerloontje" tot zieke mensen?

Zij, die in mijn ogen bevoorrecht zijn en van wie ik zou verwachten dat ze toch een klein beetje beter weten, laten het in mijn ogen afweten. Ik kan alleen maar hopen op een ontwikkeling van bewustzijn.

Mijn gedachten gaan terug naar de jaren bij Quintus en de universiteit. We hadden plezier, we waren ondeugend en roomser dan de Paus waren we beslist niet. Maar ik kan me niet herinneren dat we geknaagd hebben aan de wortel van respect.

Toen onze middelste zoon dit jaar aangaf in Enschede te willen gaan studeren, naast zijn studie zijn drumstel en zijn sport te onderhouden en het lidmaatschap van een vereniging even te laten voor wat het is, toen waren zijn vader en ik opmerkelijk stil. Onze enthousiaste Delftse en Leidse verenigingsverhalen die we in de vroege jeugd van onze kinderen altijd met verve gebracht hebben en die steevast leidden tot: "Als je ooit het voorrecht hebt om te kunnen en mogen studeren, dan móet je gewoon lid worden van een studentenvereniging", zijn niet meer houdbaar.

En als een studie in Leiden en Amsterdam leidt tot een ongebreidelde uiting van minachting, hoe moet ik dan naar mijn oude universiteit kijken?

Lucienne Ciere, Leids alumna Engelse taal en letterkunde