Achtergrond
Doe-het-zelf-piloot
Met een zelfgebouwd vliegtuig vloog Joost Conijn naar Afrika. Hij vertelt er vandaag over op het symposium van de Leidse Veerstichting. 'Toen ik neerstortte was ik opgelucht en bevrijd van de angst.'
Frank Provoost
donderdag 19 september 2013
Het eerste uur was ik vaak heel bang. © Joost Conijn

Bij elke fout van de monteur hoort een noodlottig verhaal. Sleutelen aan een vliegtuig is denken aan de dood. (Uit: Piloot van goed en kwaad)

Wat? Of hij wist wat hij moest bouwen? Of hij misschien een handleiding had? Nee joh, zegt Joost Conijn (42). ‘Zo werk ik helemaal niet. Ik heb geen zin om iets volgens een plan van iemand anders te maken. Als ik wil leren lassen, ga ik geen cursus doen, dan ga ik gewoon lassen. Dan krijg je ook geen dingen opgedrongen.’

Maar hoe bouw je dan als ongeschoolde leek, als je tenminste een opleiding aan de Rietveld Academie niet meetelt, in godsnaam een vliegtuig?

‘Gewoon.’

Gewoon?

‘Ja, gewoon: bedenken, kijken, rekenen, proberen.’

En, nog zo’n vervelende vraag: waarom eigenlijk?

‘Omdat ik wilde vliegen.’

Na zeven uur stapt de instructeur uit en vlieg ik solo. Theorie heb ik niet gedaan, want er was geen Engelse versie. De examinator was met vakantie, de instructeur tekende mijn praktijk af.

‘Van het een komt het ander’, zegt Conijn aan zijn keukentafel aan de rand van Weesp, waar hij met zo’n veertig zielsverwanten in de kunstenaarskolonie Het Domijn woont. ‘Ik had mijn brevet in Tsjechië gehaald. Dan heb je ook een vliegtuig nodig, en ik ben gewend om de dingen zelf te maken.’ Met dat motto bouwde hij ook zijn achteruit-rij-fiets en een houten auto die ook op hout reed. Hij reisde ermee door India en Oost-Europa en filmde zijn ervaringen.

‘Maar een vliegtuig bouwen leek me het allermoeilijkste wat er was. Het staat ook voor veel meer, want het kan eigenlijk helemaal niet.'

'Dat overheersende manifest - dat de samenleving altijd dingen voor onmogelijk houdt - daar liep ik mijn hele leven al tegenaan.’

Zijn eerste toestel testte hij in de Sahara. ‘Die plek paste bij zo’n monomaan project. Het is ook veilig en overzichtelijk in je hoofd. Je kunt overal landen, botst nooit op een huis.’ Pas na drie weken ploeteren – ‘harder rijden, een landingsbaan heuvel af maken’ – was hij airborne. ‘Toen het bijna donker was en de lucht voldoende was afgekoeld, ging ik eindelijk. Ik heb er één keer mee gevlogen, toen was het klaar.’ Het vliegtuig was te zwaar om geregistreerd te worden (en er dus legaal mee te mogen vliegen) en hangt inmiddels in het Leidse Museum van Volkenkunde.

En dus bouwde hij toestel twee. Alleen: dat ging maar twintig vlieguren mee.

Toen ik zelf neerstortte was ik bang. Mijn zelfgebouwde vliegtuig was total loss: alle buizen waren krom, de vleugels gebroken, en ik had niets. Vliegen is denken aan neerstorten. Toen ik was neergestort was ik opgelucht, bevrijd van de angst om uit de lucht te vallen. Ik leef, dacht ik.

‘Bij een down draft duwt de luchtstroom je omlaag, waardoor je niet genoeg kunt klimmen. Toen ik elektriciteitsdraden probeerde te ontwijken stortte ik een soort van neer. Paniek wordt eigenlijk weggedrukt door overlevingsdrang. Ik bleef gewoon handelen. En je weet: je moet zo snel mogelijk weer de lucht in. Na een paar dagen vloog ik weer.’ Het wrak stond even in de tuin van Museum Boijmans van Beuningen, tot Conijn het ophaalde om de bruikbare brokstukken te verwerken in zijn derde en laatste model: de OK-NUL 43.

‘Innovatie’, zegt hij wijzend naar de bouwtekening. ‘Nog lichter, aerodynamischer en met een dichte cockpit.’ Voor de romp laste hij stalen buizen aan elkaar die hij met doek omspande. Hij maakte vleugels van aluminium en zaagde een houten neus om de motor te beschermen. Hiermee kon hij naar Afrika vliegen.

Wanneer het misgaat moet je niet afremmen, want je valt uit de lucht, maar juist vaart maken, de omgekeerde pilotenreflex.

Stop. Tijd voor een waarschuwing.

Want ja, hij spreekt donderdag weliswaar in Leiden op het symposium ‘In staat van angst’ van de Veerstichting, samen met onder meer voormalig Commandant der Strijdkrachten Peter van Uhm en de Noorse en veelvuldig bedreigde zangeres en mensenrechtenactiviste Deeyah. Maar dat wil niet zeggen dat hij – zoals de aankondiging voorspelt – een daredevil is. ‘Ik heb niks met gevaarjunkies. Zulke kicks zoek ik helemaal niet. Het gaat om wat ik onderweg tegenkom, om de ontmoetingen die anders zijn dan die van een “normale” toerist. Door te vliegen kom ik langs de achterkant het land binnen.’

Maar toch: het boek Piloot van goed en kwaad, waarin hij zijn tocht beschrijft, begint meteen met een noodlanding, vlak naast een oer-Hollandse boerderij. ‘De boer zag dat de krukas-keerring was losgeschoten en heeft dat ter plekke gerepareerd. Ik stond neurotisch naast hem te trillen. Als de politie komt, dacht ik, is het afgelopen. Ik piste in mijn broek van de zenuwen en wilde naar huis om het de volgende dag opnieuw te proberen. Maar ik werd in het zadel gehesen door de knecht, de boer en zijn vrouw die zeiden: “Hij doet het weer. Je kunt gaan.”’

Leven is in verbinding staan met leven, helemaal alleen ben je al een beetje dood. Wanneer je gaat landen word je opnieuw geboren.

Eenmaal in Afrika waren vooral de uitgestorven vlakten eng. ‘Als je het leven onder je ziet verdwijnen en geen huizen, wegen of dieren meer ziet, ga je de uren aftellen. Aan een zijden draadje laat je je over de woestijn heen tillen.’

Maar, ontdekte Conijn, zelfs angst went. ‘Het eerste uur was ik vaak heel bang, maar dat verslapt. Je raakt er ook aan gewend.’ En het werd ook minder. ‘Doordat je dat gevoel telkens overwint, krijg je heel veel zelfvertrouwen. Achteraf gezien was ik het meest bang toen ik in Nederland vertrok en het minst in de gevaarlijkste oorlogsgebieden.’

Dat je geen visum hebt, en je papieren niet in orde zijn maakt niet zoveel uit, het land wordt geregeerd door willekeur. Soldaten houden me onder schot als ik vermoeid uitstap. Na uren vliegen ben ik blij weer mensen te zien en zwaai naar de mannen. Zullen het mijn vrienden zijn, of ben ik een vijand?

‘Het is mooi om steeds te worden geconfronteerd met de onwerkelijkheid van wat je aan het doen bent. Je moet de dingen niet als problemen zien, terwijl het omgekeerde aan de hand is. Na een landing moest ik vaak meteen mee naar het politiebureau. Maar als je dat een paar keer meemaakt, wordt het ook een soort toneelstukje. Zat ik weer bij de hoofdcommissaris…’

De cel is een zwart gat. De bewaker schijnt met een zaklamp op een oud matras tussen een hoop rommel. ‘Moet ik hier slapen?’ vraag ik. ‘Yes, feel free.’ De deur valt in het slot.

Maar na zulke toneelstukjes in Tsjaad, Soedan en de Centraal-Afrikaanse Republiek met een sisser (en wat onder de tafel geschoven dollars) afliepen, wachtte in Oeganda de cel. ‘Toen dacht ik: nu moet ik opletten dat mijn hoofd niet op hol slaat. Het gevaar is dat je gaat denken: ik weet niet of en wanneer ik vrij kom, niemand weet waar ik ben, en als ik door een malariamug word gestoken, ga ik dood.’

Maar dat was op dat moment toch ook de realiteit? ‘Voor de hoge legercommandant die me in de cel had laten stoppen, waren er op dat moment twee werkelijkheden, denk ik. De zijne – namelijk dat er in een oorlogsgebied niet zomaar een vliegtuig kon landen – en de mijne – dat ik gewoon verder moest vliegen. En ook dat laatste begreep hij.’

Het verschil tussen vooruitblikken en terugkijken is overwonnen angst. De angst verdampt wanneer je op het gevaar afgaat. Ik ben door de angst heen gegaan, de gevaarlijkste landen heb ik achter me gelaten. Je ondergaat iets waardoor alles inzichtelijk wordt.

Na de laatste landing in Nairobi ging de OK-NUL 43 per boot van Kenia terug naar Nederland. Behalve een boek (dat inmiddels zijn vierde druk beleeft) maakte Conijn een uitverkochte voorstelling in de Amsterdamse stadsschouwburg.

Mist hij het avontuur niet? ‘Nou, het was ook wel heel heftig. Zo’n reis is ongeveer een half mensenleven. Eigenlijk is het ook nooit afgelopen: de ervaring blijft.’ Nieuwe plannen heeft hij nog niet. Er staat echt geen prototype ruimteraket verstopt in zijn loods, verzekert hij. ‘Dit werk was ik helemaal, daar heb ik alles ingestopt. En dan kost het ook tijd om het los te laten.’

Maar is het leven sindsdien niet doodsaai? ‘Als je zo’n focus hebt, is het leven heel primair. Ook al stort je vliegtuig neer, je weet precies wat je moet doen. Daar houd ik wel heel erg van: niet te veel piekeren hoe het verder moet, maar leven in het nu. Dat schijnt ook heel gezond te zijn.’

Maar lukt dat ook in Weesp, met beide benen op de grond? ‘Dat is eigenlijk veel ingewikkelder.’ Daarom heeft hij deze zomer nog maar een rondje Europa gemaakt. ‘Over de Alpen vliegen, dat was schitterend.’

Joost Conijn, Piloot van goed en kwaad, Bezige Bij, 208 pgs. € 22,90

Symposium ‘In staat van angst’, 19 en 20 september, zie veerstichting.nl