Achtergrond
Oorlog en vrede
Democratieën houden niet van oorlog. Dat zou komen omdat de inwoners in die landen zo weldenkend en liberaal zijn. Maar is dat wel zo? Politicologe Femke Avtalyon-Bakker zocht het uit, studeerde erop af en ontving verschillende scriptieprijzen.
Thomas Blondeau
donderdag 13 juni 2013
Chinese en Nederlandse studenten bogen zich over fictieve oorlogsscenario’s

Democratieën vallen elkaar niet aan’, zei president Bill Clinton in zijn State of the Union-toespraak in 1994. Het is de eerste zin van Femke Avtalyon-Bakkers afstudeerscriptie. Ze haalt het aan ter illustratie van het geaccepteerde politicologische idee dat tussen democratische landen onderling vrede heerst omdat het juist democratieën zijn. In vaktermen heet dat: de democratische vredesthesis.

Avtalyon-Bakker, nu Leidse promovenda politicologie legt uit: ‘Sinds de Franse Revolutie, is het – een paar kleine uitzonderingen – ook vrij rustig tussen democratieën. De vraag is: komt dat door dat specifieke regime? Sommige wetenschappers zeggen dat het toeval is, dat het wordt veroorzaakt door militaire of economische belangen. Maar je hebt ook een school die denkt dat er iets bijzonders aan de hand is met democratie. Bijvoorbeeld dat er bepaalde normen gebruikelijk worden voor inwoners van liberale landen – zoals tolerantie, vertrouwen onderling – waardoor conflicten geweldloos kunnen worden opgelost en het niet tot een oorlog komt.

‘Dat zou kunnen, ik zeg ook tegen mijn kinderen dat ze niet moeten vechten als ze ruzie hebben. Maar zeggen ouders in bijvoorbeeld dictaturen dan iets anders? Je ziet bij westerse politici dat het idee over democratische vrede vaak onderliggend is in hun beleid. Dan willen ze in een land met behulp van democratische instituties een liberale politieke cultuur creëren vanuit de overtuiging dat dat vooruitgang is, dat het een vredelievender soort mensen zal voortbrengen. Ik zeg niet dat het promoten van democratie geen goede zaak is maar ik vermoed dat we te vaak te hoge verwachtingen hebben van dergelijke vredesmissies.’

Deze intuïtie leidde tot een onderzoek waarbij de politicologe aan een groep van een kleine tweehonderd Leidse studenten en evenveel Chinese een fictief conflictscenario tussen twee onbestaande landen voorlegde; een groep proefpersonen uit een liberale democratie en een autocratisch regime dus. De studenten moesten vragen beantwoorden. ‘Daarbij vroeg ik hoe bereid ze waren om het andere land aan te vallen om te voorkomen dat hun land zou worden binnengevallen. Ik splitste de studentengroepen onderling op. De ene groep kreeg te horen dat het vijandige land democratisch was en de andere groep werd verteld dat het land niet-democratisch was. In iets subtielere omschrijving overigens. Ik beschreef het land in termen van verkiezingen, aantal partijen, de omvang van de media en hoe vrij die was. Bij het woord democratie gaat er anders een belletje rinkelen en loop je het gevaar dat er sociaal wenselijke antwoorden worden gegeven. Ook vroeg ik hoe serieus ze de bedreiging namen.’

Uit de resultaten bleek geen significant verschil tussen de Nederlandse en de Chinese wil om aan te vallen. Nederlanders waren wel ietsje meer geneigd om een niet-democratisch land aan te vallen dan een soortgenoot. Hoe ernstig de bedreiging werd geacht, dat bleek vooral doorslaggevend te zijn. Mannen besloten overigens vaker voor een preventieve aanval te kiezen dan vrouwen.

‘Je mag dit natuurlijk niet generaliseren voor een hele bevolking. Maar het is, als eerste toets een interessante bevinding die roept om deze normatieve verklaring van de vredelievende, liberale normen verder tegen het licht te houden. Ik heb bij deze studenten ook een meting gedaan naar de aanwezigheid van die normen. Dit aan de hand van vragen naar hun tolerantieniveau en vertrouwen in anderen. Zo vroeg ik bijvoorbeeld of ze het erg vinden dat hun buurman homo is, of ze mensen met andere politieke idee"en wel op de televisie wilden zien, enzovoorts. En ja, de Nederlandse groep was iets liberaler maar het verschil met de Chinese was eigenlijk heel klein.’

In haar scriptie staat dan ook de voorzichtige suggestie niet al te veel wonderen te verwachten van het mondiaal bevorderen van de liberaal-democratie. ‘Als in het Midden-Oosten allemaal democratieën zijn, zal er eindelijk vrede kunnen komen in die regio,hoor je wereldleiders geregeld zeggen. Maar zolang we niet empirisch vastgesteld hebben dat het inderdaad het democratische regime is dat vrede tussen landen kan veroorzaken, lijkt me dat een al te simpele verwachting.’

In haar promotieonderzoek richt Avtalyon-Bakker zich verder op normen in verschillende politieke regimes. De laatste scriptieprijs die ze mocht ontvangen is van de Nederlandse Kring voor de Wetenschap der Politiek en overigens vernoemd naar Daniël Heinsius, die beschouwd wordt als de eerste hoogleraar op het terrein van de politieke wetenschap. In 1612 werd hij aan de Leidse universiteit benoemd tot hoogleraar Politices.