Achtergrond
Opinie: Weg met de ja-knikkers
Het is logisch dat faculteitsraden steken laten vallen, constateert Linda Bleijenberg. Als de academische gemeenschap een goede en representatieve medezeggenschap wil, moet daar ook wat tegenover staan.
woensdag 15 mei 2013

In Mare 25 verscheen onlangs een stuk (‘Faculteitsraad is niet goed voor je cv’) waarin diverse leden van de faculteitsraad Geesteswetenschappen aangaven wat volgens hen de reden was voor de geringe belangstelling van medewerkers voor een zetel in de raad. Ze noemden de hoge werkdruk - volgens de personeelsmonitor een hardnekkig probleem binnen de Universiteit Leiden - als voornaamste oorzaak. Daarnaast speelt het volgens hen mee dat deelname aan de universitaire medezeggenschap weinig doet voor een academisch cv. In het huidige klimaat draait het om publiceren, publiceren, publiceren, en vanuit dat gezichtspunt is alle tijd die je in medezeggenschap steekt verloren tijd.

Maar dat zijn niet de enige redenen: het imago van de faculteitsraad speelt ook mee.

Zo bestaat er in de Leidse wandelgangen de indruk dat een raad niet veel meer heeft dan ‘ja-knik-recht’, zoals een collega het ooit wat geringschattend formuleerde. Het moet ook gezegd worden dat de tegemoetkoming die er vanuit de universiteit tegenover dit belangrijke werk staat zeer matig is: voor het schamele bedrag van € 150 wordt een lid geacht negen vergadercycli voor te bereiden en bij te wonen. Daar is de tijd die het kost om contact te houden met de achterban nog niet eens bij inbegrepen, zeker op een gefragmenteerde faculteit als die van Geesteswetenschappen geen sinecure.

Raadsleden hebben dus andere motieven om zich kandidaat te stellen. Dat kan het algemeen belang van een flinke groep medewerkers zijn, maar bijvoorbeeld ook meer persoonlijke drijfveren, zoals bezorgdheid om de eigen baan, of om het voortbestaan van het eigen kleine en dus bedreigde instituut, of vanuit rancune om de laatste reorganisatie. Ook die laatste groep, met zeer beperkte agenda’s, komt zonder problemen in de raad, omdat er nauwelijks kandidaten zijn.

Een gerelateerd probleem is de representatieve samenstelling van de raad. Idealiter is elk instituut binnen een faculteit vertegenwoordigd, evenals de verschillende categorieën medewerkers (academisch en ondersteunend personeel, promovendi); maar bij een gebrek aan kandidaten is die evenredige vertegenwoordiging ver te zoeken. Het onvermijdelijk gevolg: men laat soms steken vallen. Een voorbeeld daarvan is de discussie over de opheffing van Joods-Hebreeuwse studies, waarbij de raad zonder veel omhaal haar goedkeuring gaf voor een zeer discutabele maatregel die later op het bord van de Universiteitsraad terechtkwam.

Tegelijkertijd is er aan de Nederlandse universiteiten een groeiend besef dat de belangen van staf en studenten niet perse overeenkomen met de belangen van hun bestuurders. Aan de Rijksuniversiteit Groningen zijn inmiddels al wat alarmbellen gaan rinkelen: daar kondigde de Letteren-faculteit recent aan diverse unieke leerstoelen te willen schrappen, omdat die te weinig rendabel zouden zijn. Kleine talenstudies liggen sowieso in heel Nederland onder vuur, omdat ze in het huidige bestuursmodel, gedicteerd door financiële overwegingen, lastig te verantwoorden zijn. Het leidde begin dit jaar tot de oprichting van het landelijke Platform Talenstudies, dat via Tumblr, Facebook en Twitter verslag doet van ontwikkelingen op dit gebied.

Ook aan de Amsterdamse Vrije Universiteit, waar de recente bestuurscrisis de gemoederen flink bezighoudt, zijn medewerkers en studenten zich bewust van de noodzaak tot alertheid. Op de website van de ‘Verontruste VU’ers’ wordt gesteld dat de ‘vermarkting’ van het academisch onderwijs alle Nederlandse universiteiten aangaat, en dat er een fundamentele omslag nodig is.

Minister Bussemaker lijkt zich ook te realiseren dat er iets moet gebeuren: vorige maand kondigde ze in een brief aan de Tweede Kamer aan harder op te treden tegen bestuurders wiens ‘morele kompas niet goed genoeg staat afgesteld om in het onderwijs te werken’. Een van de middelen die ze daarvoor gaat inzetten is de versterking van de medezeggenschap.

Daar lijkt de tijd meer dan ooit rijp voor. Onlangs riepen Leidse promovendi Jelmer Renema (brief in Mare 19) en Geerten Waling (column in Mare 25) al op tot een nieuwe bestuurscultuur: een klimaat waarin academici zelf bepalen hoe ze bestuurd willen worden, en waarin de ‘soft power van massa, media en medezeggenschap’ bestuurders uitnodigt tot samenwerking, openheid en transparantie.

In het licht van het bovenstaande zou een passende beloning en gedeeltelijke vrijstelling van andere taken voor faculteitsraadsleden een goede eerste stap zijn in het versterken van de medezeggenschap. Maar nog belangrijker is de mentaliteitsverandering die de Leidse wandelgangen nodig hebben: het wordt tijd de mythe van het ja-knik-recht aan de kant te zetten, en de effectiviteit van soft power te omarmen.

Linda Bleijenberg is promovendus bij Geesteswetenschappen. Zij zal in juni 2013 Maarten Jansen opvolgen als lid van de Universiteitsraad, namens promovendipartij PhDoc.