Columns & opinie
Column: Alleenstaand
Anne van de Wijdeven
woensdag 13 februari 2013

Het is bijna Valentijnsdag en ik zit in de kroeg. Ik heb mijn mooiste jurk aangetrokken en ik loop ongemakkelijk op nieuwe hakken. Mijn eyeliner zit heel mooi op mijn rechteroog. Mijn linkeroog ziet eruit alsof ik een kwartier geleden bij een bargevecht betrokken was. Ik heb een doos chocolade gekocht, en ik zit in mijn eentje aan de bar. Ik ben namelijk op een date met mezelf.

Het gaat niet zo goed.

Als ik aan mezelf vraag wat ik doe met mijn leven moet ik eerst een half glas bier achterover te slaan eer ik vol bravoure kan zeggen: ‘Oh, ik ben columnist. Jaja! In Mare. En ik ga misschien promoveren. Ooit. Op feministische sciencefiction. Dat is heel hip momenteel. Nee, niet die feministische sciencefiction zelf – het onderzoek ernaar. Onderzoek naar lesbische utopieën is heel populair. In sommige kringen. Heb ik horen zeggen.’ Ik probeer enthousiast te worden van deze dappere poging tot zingeving. Dat lukt maar half, en als ik de ongemakkelijke stilte wil verbreken door een slok te nemen merk ik dat mijn glas al leeg is.

‘Wacht je op iemand?’ vraagt de barman wanneer ik zijn aandacht eindelijk weet te trekken.

‘Nee hoor, ik ben er al’, antwoord ik. Ik grijns op een manier die hopelijk woest aantrekkelijk is, om mezelf jaloers te maken op de barman. Mijn wang verkrampt, en pas als ik mijn gezicht in vorm probeer te masseren herinner ik me dat ik lippenstift opheb.

De barman negeert evenwel mijn avance. Ik schuif ongelukkig op mijn barkruk heen en weer. Mijn glas is alweer leeg. Ik had toch kunnen zweren dat ik net een tweede biertje had besteld.

Ik attendeer mezelf erop dat ik een vlek op mijn jasje heb. Ik probeer mezelf wijs te maken dat deze vlek voortkomt uit een interessant avontuur (ik moest een brandend gebouw in om een kind te redden, ik probeer door te breken als abstract houtskoolkunstenaar, etc.) maar ik weet heel goed dat ik mijn in de magnetron opgewarmde afhaal-tau sie yuk over mezelf heen heb gegooid toen ik voor de tv zat te eten. ‘Veel te druk om met andere mensen te eten!’ werp ik nog tegen. ‘Ik leef volgens mijn eigen schema!’ Ik neem dit meewarig voor waarheid aan.

‘Wat doe je verder in je vrije tijd?’ blaas ik het gesprek weer leven in. Ik moet het mezelf nageven – ik doe verwoede pogingen deze date een succes te maken. Het helpt niet dat ik na een stilte die net te lang duurt zeg: ‘Ik slaap veel. Omdat ik het zo druk heb. Met mijn eigen schema. En die hypothetische promotie.’ Ik verval in een gedeprimeerd stilzwijgen. Ik merk aan mezelf dat ik vind dat ik genoeg pogingen heb gedaan om het gezellig te maken. ‘De rekening dan maar?’ hoor ik de barman zeggen.

‘Nou, doen we gauw weer!’ probeer ik nog hoopvol. ‘God, ja, leuk’, zeg ik tegen mezelf, terwijl ik in blinde paniek de jas van een ander binnenstebuiten aan probeer te trekken om maar zo snel mogelijk de plaats van het ongeval te kunnen verlaten . Buiten regent het. Ik doe nog een halfhartige poging tot een innige omhelzing, maar ik zie dat binnen de barman zijn hoofd schudt, dus ik sluip beschaamd weg. Ik moet dezelfde kant op maar zeg weinig tegen mezelf op weg naar huis. Thuis weet ik mezelf nog net het bed in te praten, maar ik ben niet in staat om er verder nog iets van te maken.

Als ik wakker word, lig ik alleen in bed. Ik hoor nooit meer iets van mezelf.