Achtergrond
Vallen = korter leven
 Bewegen is gezond, of, misschien helderder: niet-bewegen is ongezond. Wetenschappers zijn het over van alles en nog wat oneens met elkaar, maar de gezondheidseffecten van bewegen staan behoorlijk vast. Wat aanzienlijk minder vaststaat is of je die beweging per se uit moet voeren met kleuterkleertjes aan, terwijl je stinkt naar zweet. Hoe gezond is sporten? En kan je zoveel sporten dat het ongezond wordt?Onderzoekers van de Leyden Academy on Vitality and Aging publiceerden onlangs een onderzoek in het gezaghebbende British Medical Journal dat een beetje licht werpt op die vragen.
Bart Braun
woensdag 6 februari 2013

Het grote probleem met onderzoek naar sporters is dat ze niet alleen sporten. Ze roken minder, drinken minder, gaan vaker op tijd naar bed, eten anders en als je ze dan gaat vergelijken met niet-sporters, weet je niet naar welke effecten je precies kijkt. De Leidenaars losten dat elegant op: ze keken alleen maar naar Olympische sporters. Uit een openbare sportdatabank plukten ze bijna tienduizend mensen die deelnamen aan de Spelen tussen 1896 en 1936, van wie de sterfdatum bekend was. Vervolgens konden ze binnen die groep sporten met elkaar vergelijken. Als zeer intensief sporten ongezond is, zou je verwachten dat wielrenners en marathonlopers eerder doodgaan dan de deelnemers aan sporten als cricket of golf. 

Olympiërs leven gemiddeld langer dan hun landgenoten, legt promovenda Frouke Engelaer uit. ‘Ik denk dat dat niet alleen aan het sporten ligt; als ze niet aan sport zouden doen, zouden ze ook langer leven. Het is een heel selecte, supergezonde groep. Daarnaast: als ze er eenmaal zijn geweest, levert dat veel aanzien op. We weten uit ander onderzoek, waarin Nobelprijswinnaars en Oscarwinnaars worden vergeleken met genomineerden die niet wonnen, dat status je levensverwachting verhoogt.’

En sporters onderling? Intensieve sporters bleken niet langer of korter te leven dan matig intensieve sporters, zo bleek. Dat was ook al de conclusie van een Duits overzichtsartikel dat de vorige zomer verscheen: bewegen is goed, maar er is geen bewijs dat hoog-intensief sporten beter is. ‘Het is niet zo dat voor sporten geldt: hoe meer, hoe beter’, vat Engelaer het samen.

Dat klopt niet echt met het volksgeloof dat topsporters, met name wielrenners, zichzelf in versneld tempo opbranden. Engelaer: ‘Daar bestaat weinig hard bewijs voor. Wielrenners lopen natuurlijk het risico om te overlijden door een valpartij, dat haalt de gemiddelde levensverwachting omlaag. Om daarvoor te corrigeren, hebben we in ons artikel juist gekeken naar stervensdata na het vijfentwintigste en vijftigste levensjaar.’

Opvallendste vondst in het Leidse artikel: sporters die veel klappen maken, wel eerder doodgaan. Ergens tussen de zes en twintig procent eerder, is de schatting. ‘Het idee is dat de opeenstapeling van botsingen lijkt op een versneld verouderingsproces. Het extreemste voorbeeld zijn de boksers, die elkaar letterlijk dement slaan. Als je maar genoeg schade verzamelt, is het op een gegeven moment niet meer herstelbaar, en uiteindelijk niet verenigbaar met het leven. Dat is in wezen wat veroudering is.’

Het gaat echter niet alleen voor boksers, benadrukt Engelaer: ‘Van turners zie je normaal alleen die keer dat het goed gaat. Maar voordat ze dat kunstje kunnen, krijgen ze een heleboel klappen elke keer dat ze uit die ringen vallen.’

Tot twintig procent korter leven, dat is nogal wat. En, met alle respect voor de vooroorlogse topsporters, hun huidige collega’s sporten nog aanzienlijk meer top. Alles gaat sneller, de ballen komen harder aan, de tegenstanders waar je tegenaan klapt zijn gespierder en dus zwaarder. Wat staat de huidige atleten te wachten? Afgelopen week kreeg het BMJ-artikel respons van een Britse onderzoeksgroep, die onderzoek doet naar professioneel rugbyspelers. Van buitenaf lijken het supermensen, maar bij medisch onderzoek blijken ze harder te slijten dan hun medemens. Ook zij gaan vroeger dood, lijkt het.

‘Het zou zeer verstandig zijn om een groot onderzoek op te zetten, waarin botsende sporters langdurig worden gevolgd’, vertelt Engelaer. ‘Lopen ze meer hersenschade op? Neemt de nier- en leverfunctie af, zoals je zou verwachten?’

En als het antwoord op die vragen ‘ja’ is? ‘Dat is dan iets waar het opleidingsteam rekening mee moet houden, als ze werken met jonge sporters in spe. Minder koptrainingen in het voetbal, bijvoorbeeld. Het is in elk geval iets om met de ouders te bespreken. En misschien moeten we proberen sommige sporten minder intensief te maken. De vraag is, hebben we dat ervoor over?’