Achtergrond
'Kritiek is onvermijdelijk bij deze baan'
In tijden van economische tegenslag en ingrijpende onderwijshervormingen stond hij aan het hoofd van de Universiteit Leiden. Vrijdag neemt Paul van der Heijden afscheid als rector magnificus. ‘Het is een mooie tijd om de keten door te geven.’
Thomas Blondeau en Vincent Bongers
woensdag 6 februari 2013

Als Paul van der Heijden (1949), vertrekkend rector magnificus, koffie en water serveert voor zijn woordvoerder en de Mare-verslaggevers tikken de kopjes en lepeltjes net iets harder dan normaal in zijn werkkamer aan het Rapenburg. Een flink deel van de boekenkasten is al leeg, het schilderij van Herman Brood is verdwenen.

Aanstaande vrijdag wordt hij opgevolgd door oud-rechtendecaan Carel Stolker. Na twaalf jaar rectorschap in Amsterdam en Leiden gaat de ‘wereldkampioen rector zijn’ – zoals hij zichzelf ooit noemde – op sabbatical, alvorens weer wetenschapper te worden.

Waarom werd u rector?

‘Ik werd gevraagd.’

Speelde het nog mee dat u in Leiden zowel rector als collegevoorzitter kon zijn?

‘Zeker. Ik geloof er sterk in dat een organisatie het best geleid kan worden door iemand die thuis is in die organisatie. Een krant moet geleid door een journalist, een ziekenhuis door een dokter en een universiteit door een professor. The professional in the lead zoals het heet in het jargon. Je ziet overigens aan andere universiteiten hetzelfde gebeuren.’

Uw ambities – waar soms de nodige kritiek op was wat haalbaarheid betreft – heeft u in belangrijke mate weten te realiseren. Leiden weet in verhouding meer studenten te trekken, de financiën zijn op orde, de uitval is teruggebracht. Had u nu maar in tijden van economische voorspoed kunnen besturen.

‘Kijk, we zitten hier voor de wetenschap. Dat is onze taak: onderzoekers en onderwijzers zo goed mogelijk hun werk te laten doen. Volgens mij zijn we daar redelijk succesvol in geweest. Neem nu alleen de Spinozaprijzen, welke rector maakt er nou mee dat er drie in één jaar (2010, red.) worden uitgereikt? Dat is onovertroffen. Dat is niet mijn verdienste maar dat betekent dat wij wetenschappers in huis hebben die tot de top van hun vakgebied behoren. Leiden heeft sinds de eerste Spinoza-uitreiking in 1995 zo’n 25, 26 procent van die prijzen binnengehaald – wat gigantisch is. Dat zet zich door in de erkenning van NWO. Deze week ontvingen we vijf Vici’s (subsidie van anderhalf miljoen euro voor gevestigde wetenschappers, red.).

‘We waren afgelopen week met de decanen in Brussel op bezoek bij de European Research Council. Daar zeiden ze: “U komt nu hier om informatie over ons in te winnen maar wij hebben ook wat vragen voor u. Hoe komt het dat u het zo goed doet?”.’

U kreeg ook de nodige kritiek. Bijvoorbeeld op het sluiten van het LAKtheater, de bezuinigingen bij de bètafaculteit…

‘Kritiek is onvermijdelijk bij deze baan.’

Welke bezuiniging ging u het meest aan het hart?

‘Er zijn nogal wat plaatsen geweest waar er gereorganiseerd moest worden. Bij biologie, farmacologie, het LAKtheater, de centralisering van de ict- en de financiële afdeling… Dat leidt er bijna altijd toe dat er mensen uit de boot vallen. Dat is nooit leuk.’

Dat het studentenadministratiesysteem Usis tien miljoen kostte, twee keer zo veel als begroot, is dan zeer ongelukkig. Hoe kan dat gebeuren?

‘Ieder groot automatiseringsproject, of het nu bij een bedrijf is of een universiteit, heeft een grote lastigheidsfactor. Die kosten begroten, is heel moeilijk.’

Waarom heeft u geen stappen ondernomen tegen die informatiseringbedrijven?

‘Als dat had gekund, hadden we dat gedaan. Ja, het is overschreden en ja, het had niet gemoeten. Noem mij één groot automatiseringsproject dat zijn begroting niet heeft overtreden.’

Daarom zou je verwachten dat de afnemers meer druk kunnen zetten op die bedrijven.

‘Het is makkelijk praten langs de kant van de weg, hè?’

Zeker. Is dit uw grootste tegenslag geweest in de afgelopen zes jaar?

‘Ik denk niet in termen van grootste dit of dat. Maar het is wel heel erg jammer, ja. En tegenslagen als dit horen helaas bij de bedrijfsvoering van een instituut waar een klein half miljard per jaar omgaat.’

U heeft veel ingezet op centralisering. Waarom?

‘Omdat dat kostenbesparend werkt, efficiënter is. We hebben voortdurend te maken gehad met een vermindering van middelen uit Den Haag. We hebben daartegenover een verhoging van middelen geplaatst uit NWO en Europa. En bij de bezuinigingen hebben we zo goed als het kon het onderwijs en het onderzoek gespaard. We hebben daarom zoveel als mogelijk in de diensten en de overhead gereorganiseerd.

‘Toen ik hier kwam was er al jaren een exploitatietekort, dat is nu al een paar jaar weggewerkt. Niet dat dat nu het hoogste doel is, maar je moet een gezonde exploitatie hebben om de dingen te doen die je wil doen.’

Critici van het huidige hoger onderwijs vrezen voor de teloorgang van Bildung, de traditionele, universitaire kennisverdieping.

‘Die gaat helemaal niet verloren. Ik ben een aanhanger van de Bildungsgedachte, ik ben ook zo opgevoed, ik zie de kracht ervan. Maar zulke mensen leven in een wereld die niet meer bestaat. Dat is jammer maar de wereld verandert voortdurend. Dertig jaar geleden hadden we geen computers maar zaten we op tikmachines te rammelen. De technologie is veranderd, de jeugd is veranderd.

‘Al dat geschrijf over dat de universiteit is verworden tot een lesfabriek, vind ik nergens op gebaseerd. Meestal afkomstig van mensen die niet eens de moeite hebben gedaan om eens langs te komen.’

Komt die verdieping dan niet in gevaar door de nadruk op prestatieafspraken en studieverduurverkorting?

‘Al 25 jaar is er in Nederland een probleem met studenten die te lang over hun studie doen. Commissie na commissie heeft zich daarover gebogen. In heel veel landen is het heel gewoon dat als je in 2012 met je studie begint, je in 2015 je bachelor heb gehaald. Via die afspraken willen wij ook naar die situatie toe. Wie een bachelor en een master doet, heeft daar nu zes jaar voor. Je studie wordt door de overheid betaald. Dan is het logisch dat er grenzen aan de duur van je verblijf worden gesteld. Je komt hier om te studeren. Dat is prioriteit één. Alles wat je erbij kan doen, is mooi meegenomen.’

Maar met een sociaal leenstelsel, wordt een student haast gedwongen om erbij te werken.

‘Dan kan je toch lenen? Ik heb de afgelopen zes jaar bij de opening van de Elcid altijd voorgerekend hoeveel uren er in een week zitten. Als je veertig uur aan je studie besteedt – wat niemand doet – dan heb je nog zestig uur over om te werken, bij je gezelligheidsvereniging te zitten, te sporten…Het kan. Er zijn ook studenten die het doen. Het is alleen een kwestie van cultuur, een kwestie van willen.’

Moeten de Leidse verenigingen mee in die cultuuromslag?

‘Daar zijn ze al mee bezig. De grote gezelligheidsverenigingen benadrukken in het eerste jaar het belang van studeren en incorporeren dat in hun activiteiten.’

Was er contact tussen de universiteit en de verenigingen zoals na de sluiting van Minerva?

‘We spreken de besturen van die clubs natuurlijk regelmatig. Daar stel ik dat soort dingen aan de orde. Kijk, wij kunnen ze niets opleggen. Het zijn zelfstandige verenigingen van volwassen mensen. Maar je kunt wel zeggen dat bepaalde gedragingen - ook in je eigen pand, ook op je eigen vereniging - niet horen. Fysiek geweld kan gewoon niet.

Wij hebben maar één sanctie, het terugtrekken van de bestuursbeurzen. Dat hebben we nog niet gedaan. Maar we hebben wel gezegd dat het niet evident is dat wij elk jaar die beurzen uitbetalen. Noblesse oblige. Wij faciliteren dat, daar hoort ook verantwoordelijk gedrag bij.’

En naaktlopen op straat, zoals een paar Quinten dit academiejaar deden, stoort u zich daaraan?

‘Ik stoor me niet zo gauw, hoor. Vrijheid, blijheid. Maar zoiets gaat natuurlijk voorbij de fatsoensgrenzen. Als iemand van 18 dat nu een leuk spelletje vindt, tja… Bij mij is humor wat anders.’

Is de universitaire democratie, de medezeggenschap van studenten, nog van deze tijd?

‘Het medezeggenschap ken ik goed vanuit mijn vakgebied, het arbeidsrecht, ik heb het bestudeerd en erover gepubliceerd. Ook wat dit thema betreft, gaan we naar een nieuwe fase toe. Ondernemings- en universiteitsraden zijn allemaal twintigste-eeuws, ontstaan tijdens de grote democratiseringsbewegingen.

‘Nu zijn we veertig jaar later, we zijn in netwerkorganisaties terechtgekomen. Al onze wetenschappers zitten in internationale netwerken waarin ze hun vak uitoefenen. Studenten en docenten zitten ook in allerlei netwerken waarin ze voortdurend met elkaar communiceren. Daar zit nu de medezeggenschap.

‘Kijk je nu naar onze gang van zaken, namelijk een college van bestuur gaat met een voorgenomen besluit naar de universiteitsraad toe waar toevallig wat studenten en personeelsleden zitten – dat past gewoon niet meer bij de werkelijkheid.’

Dus de universiteitsraad zoals we die nu kennen, gaat verdwijnen.

‘Ik zeg niet dat er niets voor in de plaats moet komen. De hele medezeggenschap is in 1970 topdown geïnstalleerd. De directie neemt een besluit en die legt het dan ter advisering of ter instemming voor aan de raad, naar model van de gemeenteraad. Maar zo werkt het niet meer. Topdown is plat geworden, is netwerk geworden.

‘Neem het voorbeeld van de Zwaartekracht-onderzoeksvoorstellen (Het Zwaartekracht-programma van de overheid wil samenwerkingsverbanden tussen de beste onderzoekers op een bepaald gebied stimuleren, red.). Afgelopen jaar zijn zes van die voorstellen gehonoreerd. Vijftien tot vijfendertig miljoen per onderwerp over een periode van tien jaar. In de helft van die voorstellen zijn we succesvol geweest. Daar zitten we met zes andere universiteiten in. Dat is een heel andere manier van werken dan vroeger.’

Tegelijk komen er uit de politiek geluiden om de raad weer instemmingsrecht op de begroting te geven.

‘Lijkt me niet meer dan een oprisping van een Kamerlid, ideetje van de dag. Maar het zou een stap terug zijn. Anderzijds is het van belang dat een universiteit in een zekere autonomie moet kunnen werken ten opzichte van de overheid. Die status hebben we verworven in de jaren negentig en volgens mij is er een directe lijn tussen die situatie en het grote wetenschappelijke succes van Nederlandse universiteiten nu in vergelijking met de rest van Europa.

‘Vroeger moesten we zowat voor ieder ruitje dat aan vervanging toe was toestemming vragen aan de buitendienst van het ministerie van Onderwijs. En wat zien we nu? Afgelopen juni zette het Times Higher Education Supplement Nederland op de derde plaats na de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk wat wetenschappelijk, universitair niveau betreft. Dat heeft direct te maken met onze zelfstandige positie.’

Is dat geen lastig te verkopen pleidooi in een tijd waarin duidelijk is geworden dat onderwijsinstellingen als InHolland en Amarantis hun werk niet goed deden?

‘Van dat soort toestanden zijn we in universitair Nederland goddank gespaard gebleven. Maar door de beeldvorming in de media, door sommige Kamerleden en door daar naar luisterende bewindspersonen wordt dat wel allemaal in een mandje gegooid. Dan gaat het opeens om "het onderwijs". Alsof er geen onderscheid is tussen een ROC en een universiteit.’

Acht u die beeldvorming ook verantwoordelijk voor de ophef die is ontstaan over uw loon?

‘De ene krant is de andere niet maar de berichtgeving hierover was niet altijd even genuanceerd, nee.’

Waarom zag u af van een deel van uw loon? U stond in uw recht.

‘Er werd gewoon te veel over geschreven en gepraat en dat was niet in belang van de organisatie.’

U heeft een intensievere samenwerking tussen de Rotterdamse en Delftse universiteit ingezet. Had u dat project niet willen tot voleinding brengen? Een fusie misschien?

‘Dat is aan mijn opvolger. Nee, het is een mooie tijd om de keten door te geven, de prestatieafspraken zijn gemaakt, het instellingsplan is opgepoetst. De strategische alliantie die we met die universiteiten hebben opgezet, is ook weer zo’n voorbeeld van een netwerk. Hoe kunnen we met ons drieën elkaar niet beconcurreren maar net beter onderzoek verrichten?’

U gaat nu terug de wetenschap in. Heeft u de stand van zaken wat kunnen bijhouden in uw vakgebied?

‘Jawel, met name in het internationale arbeidsrecht ben ik actief gebleven. Ik ben commissievoorzitter gebleven van de International Labour organisation; van een commissie die zich bezighoudt met de mensenrechtenkant van arbeid, dus verenigings-, en demonstratievrijheid of het verbod op kinder- en dwangarbeid. In dit land is dat minder pregnant aan de orde, maar eens je voorbij Polen reist, wordt het een heel andere kwestie. En ik ben kroonlid gebleven van de SER.’

Na een sabbatical gaat u dus weer aan de slag. Leeft u voor uw werk?

‘Dat heb ik de afgelopen veertig jaar toch wel vaak gedaan, ja. Maar, stel, ik ben in de negentig - het is een cliché, ik weet het, maar die zijn vaak waar - en ik dreig te sneven, dan zal ik vermoedelijk niet denken: “Had ik nu maar vaker op kantoor gezeten.” Maar ja, dat ga ik nu toch weer doen.’

U kunt nu ook op een boot gaan zitten.

‘Nee, zo ben ik niet, geen behoefte aan. Wetenschappers van grote naam en faam, zoals bijvoorbeeld Huib Drion, die in Leiden hoogleraar burgerlijk recht is geweest en in de Hoge Raad heeft gezeten, heeft toen hij met pensioen is gegaan, letterlijk al zijn juridische boeken weggedaan. Hij wou er niks meer mee te maken hebben. Dat zou ik gewoon niet kunnen.’