Achtergrond
De charmes der beperking
Dat de Tilburgse psycholoog Diederik Stapel zijn onderzoek manipuleerde, kan moeilijk los gezien worden van de huidige prestatiedruk. Het is tijd voor publicatiequotum, betoogt politicoloog Joop van Holsteyn.
donderdag 31 januari 2013

Eind oktober zullen we meer weten over hoe en wat van het handelen van Diederik Stapel, de hoogleraar sociaalpsychologie van Tilburg University die zijn onderzoeksdata en bevindingen zou hebben gefingeerd. Er loopt een onderzoek. In ieder geval totdat dit is afgerond, weten we niet precies wat de aard en omvang van zijn vermeende wangedrag zijn geweest. Laat staan dat we zicht hebben op de drijfveren van Stapel.

Hoe voorbarig het commentaar op de onderhavige casus ook is, het biedt in ieder geval een opening naar een algemeen debat over de publicatiedruk in Academia. In geen enkel commentaar ontbreekt de verwijzing ernaar. Maar is er iets aan te doen, aan die hijgerige sfeer en opgeschroefde eisen die schuilgaan onder de vlag publish or perish? Natuurlijk. Ik doe een voorstel: een maximum aantal wetenschappelijke publicaties per jaar per voltijds wetenschappelijk medewerker. Wat dacht u daar van? Geen enkele wetenschapper mag per jaar meer dan zeg 3, of 5, of, vooruit, 7 wetenschappelijke publicaties op zijn naam hebben, berekend als een voortschrijdend gemiddelde over een periode van drie jaar. Wie meer publiceert, krijgt strafpunten, bij een zeker niveau gevolgd door nadere sancties, uiteindelijk stokslagen en ontslag. Een raar idee, een onzinnige suggestie, een oprisping van academische wereldvreemdheid? Wellicht. Overweging van de voordelen van een dergelijk regiem is echter toch niet onverstandig, alvorens het idee als te gek voor woorden laat staan invoering van tafel te vegen.

Allereerst neemt met de invoering van een maximum als vanzelf de publicatiedruk af. In het huidige klimaat is meer ook beter. En als individuele wetenschapper, zeker bij de opbouw van een loopbaan, kun je je niet aan die norm onttrekken. Het van hogerhand bepalen en opleggen van een regel plus sancties die een maximum stelt, zorgt in één klap voor het stopzetten van deze ziekelijke en verziekende drang tot meer, meer en nog meer publiceren. Daarbij is lichtvaardig pogen te publiceren niet langer lonend; elke wetenschapper zal goed moeten nagaan of het betreffende stuk inderdaad goed en interessant genoeg is om zijn jaarlijkse quotum mee te vullen. Vol is immers vol.

Een aantrekkelijke bijvangst van de maatregel is dat zuiniger en daardoor zuiverder wordt omgesprongen met het verschijnsel coauteurschap. Steeds vaker hebben publicaties tal van auteurs; het aantal pagina’s van een stuk ligt niet zelden lager dan het aantal auteurs. Prima als dat het gevolg is van intensieve intellectuele en wetenschappelijke samenwerking die heeft geresulteerd in een waarlijk gezamenlijk product. Maar als deze en gene zijn of haar naam bij een stuk genoteerd krijgt om andere redenen, en zonder aan de publicatie als zodanig een bijdrage te hebben geleverd, dan is dat toch van een andere orde. Het stellen van een maximum aan een aantal publicaties dwingt een ieder keer op keer goed na te denken of men de eigen naam vermeld wil zien.

Ten derde mag een positief effect worden verwacht op de aard en inhoud van wetenschappelijke publicaties. Momenteel staat er, omdat kwantiteit nu eenmaal boven kwaliteit gaat, een vette premie op het opknippen van onderzoeksbevindingen in zo klein mogelijke eenheden. De truc is om elke bevinding en elk publicabel detail in te bedden in een eigenstandige publicatie, ook als het eigenlijk gaat om een onderdeel van een groter geheel dat eenvoudig en beter als geheel gepubliceerd kan worden. Mocht het zo zijn dat er een maximum geldt voor het aantal publicaties, dan zal die opknipneiging worden geremd om plaats te maken voor het bijeenbrengen in een en dezelfde publicatie van samenhangende kleinere onderzoeksresultaten. Bevindingen worden niet flinterdun over dunne sneetjes uitgesmeerd, maar de lezer van een wetenschappelijke publicatie krijgt een dikke, stevig besmeerde boterham.

Het stellen van een limiet aan het aantal publicaties heeft eveneens een gunstig effect op de wetenschappelijke infrastructuur. Publicaties krijgen in de regel het etiket wetenschappelijk als ze met succes door een proces van peer review zijn gegaan, als het enigszins kan door meerdere gelijken. Elke publicatie is in het beoordelingsproces aldus een handenbindertje voor ten minste twee of drie wetenschappers. Bij een groot en groeiend aanbod van manuscripten is het dan ook de vraag of er altijd maar weer voldoende goede beoordelaars te vinden zijn. Beoordelaars zullen steeds vaker vriendelijk bedanken voor de eer dan wel hun rol als beoordelaar minder serieus opvatten. De nadruk op kwantiteit leidt tot een enorme werkdruk van beoordelaars en op termijn – en hoe ver zijn we hierbij al gekomen? – tot een uitputtingsslag die onontkoombaar een negatief effect heeft op de gemiddelde kwaliteit van publicaties.

Ik maak mijn handvol argumenten voor het instellen van een maximum aantal publicaties vol met een eveneens aan de infrastructuur gerelateerde, zij het misschien perifere overweging. Het terugbrengen van het aanbod aan publicaties geeft wetenschappers een sterkere positie ten opzichte van tijdschriften, redacties en uitgevers. De wildgroei aan tijdschriften kan voortgaan in een omgeving van een permanent aanzwellende stroom van manuscripten. Als die stroom wordt ingedamd - laten we ambitieus zijn: de voorgestelde maatregel wordt wereldwijd ingevoerd – en aldus enige schaarste van manuscripten wordt gecreëerd, dan versterkt dit de positie van wetenschappers in hun momenteel zo scheve en afhankelijke verhouding ten aanzien van wetenschappelijke tijdschriften. Tijdschriften profiteren in alle opzichten van de huidige behoefte van wetenschappers om stukken gepubliceerd te krijgen. Daarin komt verandering als wetenschappers hun aanbod drastisch inperken.

Elk nadeel heb z’n voordeel, wist Johan Cruijff ons te melden. Die mogelijkheid bestaat, als althans ‘De affaire Stapel’ leidt tot bezinning op de bestaande publicatiedruk. En op gepaste maatregelen, waarvan een optie plus argumenten is geschetst in het voorafgaande. Nogmaals Cruijff, als we in blijmoedig optimisme zijn al genoemde wijsheid aan een tweede en nog dieper inzicht koppelen: ‘Soms moet er iets gebeuren voordat er iets gebeurt’.

Joop van Holsteyn is medewerker van het Instituut voor Politieke Wetenschap.