Wetenschap
GRRRRDENGDENGRRRR!!!!!
Psychologen doen hersenonderzoek door hun proefpersonen in een MRI-scanner te leggen. Leids onderzoek wijst erop dat de herrie van dat apparaat je meting beïnvloedt. Maar niet zoals je zou denken. 'Ze presteren juist beter, schijnbaar zonder dat ze dat iets kost.'
Bart Braun
woensdag 23 mei 2012
© Marc de Haan

Eén van de grootste raadsels van deze tijd is hoe onze hersens werken. Wetenschappers hebben een vrij aardig beeld van hoe één hersencel werkt, maar waarom je zulke opmerkelijke dingen als taal, godsdienst, nachtmerries en begrip van je medemens krijgt als honderd miljoen van die hersencellen samenvoegt, is onduidelijk. Wie die vragen, of zelfs maar één ervan, oplost, vertelt ons meer over wie we zijn, en kan een Nobelprijs ophalen.

Wie mensenhersens wil bestuderen, heeft echter een probleem. Ze doen het alleen maar in een levend mens. Hersenen op sterk water leren je hoe hersens eruit zien, maar niet hoe ze het deden toen de eigenaar ervan nog leefde. In levende hersenen van levende mensen kan je dan weer niet teveel porren, snijden en roeren, want dan heeft de bezitter er last van.

Hersenonderzoekers behelpen zich daarom tot studies van buitenaf. Ze gebruiken plakkertjes met elektroden, of ingewikkelde hersenscan-apparaten. De bekendste daarvan is de MRI. Het zijn grote, luidruchtige machines. Je schuift een proefpersoon erin, geeft hem of haar iets te doen, en op de scan lichten bepaalde hersengebieden op. Als het goed is, hebben die hersengebieden iets te maken met datgene wat je ze liet doen, en dan leer je iets over de rol van dat hersengebiedje bij die taak.

In het Journal of Experimental Psychology schrijven de Leidse psychologen Bernhard Hommel en Lorenza Colzato, samen met Duitse en Amsterdamse collega's, over de vraag of het inderdaad wel goed is. Ze lieten mensen het soort taakjes doen dat ze ook in een MRI-scanner zouden kunnen doen, maar dan zonder MRI-scanner. In plaats daarvan hadden ze een luidspreker die het geluid van zo'n scanner afspeelt, op hetzelfde volume (70 decibel). Omdat de luidspreker ook uit kan, konden ze zo het effect van die herrie op de proef bepalen.

Dat zo'n effect er is, mag geen verbazing wekken. 70 Decibel is ongeveer wat een piano produceert, of een snelweg op 25 meter afstand. Niet pijnlijk hard, maar wel aanwezig. Natuurlijk beïnvloedt dat je meting. 'Je leert om niet over zulke dingen na te denken. We zijn als psychologen nu eenmaal gewend om mensen in merkwaardige omstandigheden te plaatsen', verduidelijkt eerste auteur Hommel. 'Je moet nu eenmaal heel kunstmatig dingen isoleren om de causaliteit onder controle te krijgen.'

Hij haast zich om te zeggen dat hij hiermee niet al het bestaande MRI-onderzoek omver heeft gekegeld: 'Niet alles wat gevonden is, is nu verkeerd. Als je verschil groot genoeg is, blijft je effect bestaan. Het is meer zo dat sommige dingen te hoog of te laag zijn ingeschat.'

Wat voor dingen dat zijn, blijkt uit de aard van het effect dat de onderzoekers vonden. De proefpersonen doen het beter als de MRI-herrie aanstaat. Ze kunnen sneller van taakje wisselen, zonder dat ze meer fouten maken. Het is alsof de proefpersonen weten dat hun opdracht moeilijker is met achtergrondgeluid, en daarvoor op een of andere manier compenseren. Hommel: 'Dat is gek. Iedereen leert bij mij in het tweede jaar dat er een beperkte capaciteit van mentale resources is: een soort vast geestelijk vermogen dat je kunt leveren. Maar deze proefpersonen presteren juist beter, zonder dat ze dat iets kost in hun efficiëntie. Dat is eigenlijk bedreigend voor veel theorieën in de psychologie.

'Je ziet dus in je resultaten meer controle over het wisselen van taak dan de proefpersoon zou tonen als je de proef zonder scanner zou kunnen uitvoeren. Op dezelfde manier overschat veel MRI-onderzoek de bijdrage van de zogeheten frontale kwab aan de taak.'

Dat hersengedeelte helpt bij concentreren: mensen die er beschadigingen aan hebben zijn sneller afgeleid. In een scanner is die kwab in elk geval gedeeltelijk bezig met 'geen last hebben van de herrie', in plaats van met het uitvoeren van het experiment.

Op de vraag wat deze publicatie betekent voor het MRI-onderzoek is volgens Hommel moeilijk objectief antwoord te krijgen. 'De psychologie is onderverdeeld in MRI-onderzoekers en niet-MRI-onderzoekers. De tegenstanders zullen zeggen: "Zie je wel", en de voorstanders zullen zeggen dat het effect dat wij gevonden hebben maar heel klein is.'

Hij vervolgt: 'De vraag is ook hoe belangrijk we het vinden om een nieuwe techniek te valideren. Dat zie je nu ook met het relatief jonge veld van de TMS (magnetische stimulatie van bepaalde hersengebieden, red.). Er is heel weinig onderzoek gedaan om te bepalen of dat geen kwaad kan bij mensen.'

'Alleen de mensen die enthousiast zijn, krijgen de grants', aldus Hommel. 'Wie een beurs aanvraagt voor een apparaat van zeven miljoen, om te kijken of dat apparaat eigenlijk wel werkt, krijgt hem niet. De dynamica waarmee beurzen worden toegewezen zijn dan ook niet geschikt om heel kritisch naar het aangeschafte materiaal te kijken. Elke nieuwe technologie brengt beloften met zich mee, en na verloop van tijd blijkt altijd dat je daar maar zo'n 20 procent van kunt waarmaken, wat op zich al heel veel is. Maar de tijd die je nodig hebt om dat toe te geven, neemt toe met de hoeveelheid geld die je hebt gekregen.'