Studentenleven
Column: Tulpenvelden
woensdag 18 april 2012

Met elk straaltje zon verschijnen er meer toeristen. Ik zie ze vooral op het station, waar ze gele treinen fotograferen. Laatst nam er iemand een foto vanuit de trein, door de vieze raampjes heen naar buiten. Ik keek op en zag tientallen banen met gekleurde tulpen. Hoewel ik er elke dag langskom, waren ze me nog nooit opgevallen.Wat me wel op was gevallen, was de zee van gekleurde zadelhoesjes in de fietsenstalling. De zadels kleuren blauw, een week later groen en daarna langzaam geel. Het zijn de tulpenvelden van de stad.Twee weken geleden kwam ik bij de fietsenstalling en hing er een briefje aan mijn wiel. Hij stond keurig in de vakken. Schijnbaar eigent de gemeente zich fietsen toe als deze vier weken lang op een plek staan. Een vreemde had dus met zijn vingers de maagdelijke banden van onze fietsen behangen met witte briefjes met rode kruizen. Elke dag werd het leger van briefjes uitgedund. De gevallenen bezaaiden de straattegels, de overgeblevenen wapperden in de wind, als voorbode van wat er zou komen.Ondertussen gaat het leven in de trein door. Een vrouw verschoont de luier van haar kind, omdat het kind ‘een uur in de wind’ stinkt. Naderhand stinkt het kind niet meer, wel de hele coupé.Bij de deuren staat een Oost-Europees echtpaar. Iedereen verstaat het gesnauw van de man tegen zijn echtgenote, als is de taal ons vreemd. Bij zijn voeten staat een plastic tas, maar daarin de door iedereen gehate accordeon. Het is het raadsel van het jaar: hoe is het mogelijk dat deze mensen in elke stad waar je komt hetzelfde irritante riedeltje spelen? De conducteur verschijnt en er ontstaat paniek. Hij dreigt met de politie. ‘Kinderen, kinderen’, jammert de vrouw. ‘Ik heb ook kinderen’, zegt de conducteur, alsof de vergelijking opgaat. Hij schrijft een bon uit en belt de politie. Ik vraag me af waar zij de boete naar toe gaan sturen. De zinloosheid van de actie hangt in de lucht. ‘Mooi zo, ik heb ook voor mijn treinkaartje betaald’, zegt de jongen naast me. Ik houd mijn mond.’s Avonds bij de fietsenstalling valt het me op dat er weer een groter deel van de witte kaartjes aan de fietsen is verdwenen. Maar er zijn nog genoeg ‘foute’ rijwielen over. Niet alleen roestige wrakken, maar ook glimmende hertjes. Morgen neem ik een schaar mee, en bevrijd ik alle banden. Ik print witte kaartjes vol hartjes en bloemen met de tekst ‘Jouw fiets werd gered’.Of ik vergeet de schaar, en kijk naar de gekleurde zadels. Ik verbaas me over de mensen die altijd meelopen als de trein het station binnenrijdt, alsof het de kans verhoogt dat je bij een deur terecht komt. Ik zal stilstaan, of in een rebelse bui precies de andere kant op lopen. Ik verbaas me over de mensen die echt gratis koffie halen bij vertraging. Over meisjes die hun mascara bij durven te werken in een volle trein. Over hoe ze in hun spiegeltje turen met geopende mond. Over oma’s die de stiltecoupé vullen met gekwebbel over kleinkinderen. En misschien werp ik ook een blik op de tulpenvelden. Na de treinreis geef ik de accordeonspeler voor het station een euro.

Petra Meijer