Wetenschap
De grote eik van de sterrenkunde
De Leidse sterrenkundige Jan Hendrik Oort was een van de grootste astronomen van de afgelopen eeuw. Hij heeft heel wat meer gedaan dan uitrekenen dat de naar hem vernoemde wolk moet bestaan.
woensdag 21 maart 2012

Door Bart Braun 'Als je zo oud mag worden als ik, krijg je veel tijd om veel te doen. Als je ijverig bent, tenminste, en je kunt niet zeggen dat ik heb stilgezeten.' Aldus Jan Hendrik Oort (1900-1992). Een buitenstaander zou zelfs kunnen zeggen dat de hoogleraar sterrenkunde bijzonder veel stempels op de wereld heeft achtergelaten.

Dat begon al in zijn Groningse studententijd. Als stuur bij roeivereniging Aegir won hij De Oude Vier van de Varsity in 1918, met maar liefst zes bootlengten verschil.

Na zijn afstuderen trok hij naar Amerika, maar vanaf 1924 tot ver na zijn pensioen zou hij bij de Leidse Sterrewacht blijven. Zijn verdere triomfen vonden plaats op sterrenkundig gebied.

Om het maar meteen uit de weg te hebben: de Oortwolk. Zelf vertikte de hoogleraar het overigens om hem zo te noemen. Hij had het liever over 'die grote wolk'. Het is een verzameling van miljarden vieze sneeuwballen op het randje van wat nog ons zonnestelsel mag heten. De Oortwolk ligt tienduizenden keren verder van de zon dan de aarde, en dat zorgt ervoor dat hij nog nooit direct is gezien. De wolk is ontstaan doordat kleine hemellichaampjes door de zwaartekracht van Jupiter steeds verder naar buiten werden geslingerd. Zitten ze eenmaal in de Oortwolk, dan zijn ze vatbaar voor de zwaartekracht van andere sterren dan de zon, en kan het gebeuren dat ze hun baan zich weer verlegt richting de binnenkant van het stelsel. Vanaf de aarde zien we ze dan als kometen. Oort had de banen van kometen bestudeerd, en kwam daardoor tot de conclusie dat ze uit een veraf gelegen wolk moesten komen.

Nogmaals: Oort zelf beschouwde zijn wolk als een bijzaak: bij zijn afscheidsrede in 1970 kwamen kometen niet eens aan bod. Jan van Evert, auteur van de deze maand verschenen Oort-biografie, lijkt er vergelijkbaar over te denken. De ondertitel is 'Melkwegonderzoeker en grondlegger van de radioastronomie.'

Het beeld van de Melkweg zoals we dat nu nog steeds hebben, danken we mede aan Oort. In 1927 bepaalde hij de afstand van de zon tot het midden van de Melkweg, en de richting waar dit midden lag. De artikelen betekenden zijn doorbraak in de sterrenkunde. Vijftig jaar later, in 1977, publiceerde hij over de vraag wat er dan precies in dat midden zit. Rond het centrum draait een enorme schijf van waterstof, en uit de draaisnelheid kun je afleiden hoe zwaar dat centrum moet zijn. Vijf miljoen maal de massa van de zon, schatte Oort. Wat zit daar dan? 'Iets buitengewoons', stelde de sterrenkundige voorzichtig. Tegenwoordig nemen astronomen aan dat er een reusachtig zwart gat moet zitten. Oort was ook de eerste die vaststelde dat er een hoop onzichtbare, 'donkere' materie in de Melkweg moest zitten.

Als directeur van de Leidse Sterrewacht legde hij de basis voor de Nederlandse radiosterrenkunde: de telescopen in Westerbork en Dwingeloo staan er dankzij hem. Hij stond ook aan de wieg van de European Southern Observatory, de beheerders van de Very Large Telescope, op dit moment de grootste telescoop ter wereld.

Samen met de sinoloog Jan Duyvendak – tijdens de oorlog waren hij en Oort samen naar de Veluwe gevlucht toen de Leidse universiteit moest sluiten – stelde hij vast dat Chinese sterrenkundigen in 1054 een supernova moeten hebben gezien. De restanten daarvan zien we nu als de Krabnevel. Oort en zijn collega Walraven brachten het licht en andere vormen van straling van de Krabnevel in kaart; de eerste sprak daarbij van 'waarschijnlijk het meest merkwaardige object aan de hemel.'

In 1992 overleed Jan Hendrik Oort op 92-jarige leeftijd aan de complicaties van een heupbreuk in een verzorgingstehuis in Wassenaar. Nobelprijswinnaar Subrahmanyan Chandrasekhar zei in een reactie: 'De grote eik van de sterrenkunde is geveld; en zonder zijn schaduw zijn we verloren.'

Na de biografie over Willem de Sitter uit 2009 lag het voor de hand dat er ook eentje over Oort zou komen. Die is er nu, maar een onverdeeld succes is het niet. Dat Oorts sterrenkunde weinig toegankelijk wordt gemaakt voor leken is niet zo'n ramp: een leek die meer over sterrenkunde zal weten, zal niet bij dit boek beginnen. Dat de schrijver het boek heeft volgegooid met zelfgemaakte foto's van gebouwen waar de grote sterrenkundige ooit verbleef – tot een éénmaal bezocht congrescentrum aan toe – komt echter over als een cynische poging de prijs van het boek omhoog te drijven. Wat meer gesprekken met mensen die Oort gekend hebben, zouden een completer beeld van de man hebben opgeleverd, en een levendiger boek.

Wetenschappelijke biografie: Oort – Melkwegonderzoeker en grondlegger van de radio-

astronomie, Jan van Evert Veen Magazines

160 blz. € 34,50

‘Oort was een gigant van zijn tijd’

Hoogleraar theoretische sterrenkunde Vincent Icke werd indertijd door Oort naar Leiden gehaald, en promoveerde bij hem.

‘Zijn biografie noemt hem bescheiden, zegt u? Dat was hij helemaal niet. Hij was wel een gentleman. Tegenwoordig zijn we gewend aan mensen die zichzelf naar voren schuiven en hoog van de toren blazen, en Oort was meer in zichzelf gekeerd. Maar hij was er tot in zijn vezels van doordrongen dat hij een van de belangrijkrijkste sterrenkundigen van zijn tijd was. Het zou ook onterecht zijn om zijn waarde te laag voor te stellen. Oort was echt een gigant van zijn tijd, maar hij bevond zich op een kantelpunt in de sterrenkunde, waarop alles steeds sneller ging. De bedachtzaamheid waarmee hij te werk ging, kunnen wij ons nu niet meer veroorloven. Persoonlijk heb ik vaak met hem overhoop gelegen. Ook bij mijn promotie zat hij hoofdschuddend achter de tafel. Uiteindelijk is het overigens nog wel goed gekomen. Na zijn pensioen (Oort bleef toen drie dagen per week op de Sterrewacht werken, red.) kwam ik elke week bij hem langs om de vakliteratuur te bespreken. Ik sprak hem daarbij altijd aan met professor. Een keer zei hij “Laat dat professor maar zitten”. Vanaf toen mocht ik Jan zeggen.’