Studentenleven
Column: Flauwvallen
Petra Meijer
woensdag 25 januari 2012

Flauwvallen

Er klonk een muziekje. Muziekjes waren een goed teken. Ze getuigen van drukte: haastig rondlopende artsen, kwebbelende receptionisten en een eindeloze stroom telefoontjes. Er waren nog vier wachtenden voor me. Ik ververste zes keer mijn Facebook-pagina zonder dat er iets gebeurde, telde toen de auto’s die te hard langsreden in de straat. Dertien auto’s later was ik aan de beurt.

‘Goedemorgen. Ik heb zojuist een last-minute naar Egypte geboekt. Ik vlieg al volgende week, maar hoop natuurlijk dat het nog mogelijk is om een vaccinatie te halen.’

De vakantie was vier maanden geleden al geregeld en dit telefoontje was volgens secure planning structureel uitgesteld. Een formaliteit, ik vroeg het onmogelijke. ‘Ach, weet u, ik zit op een boot, dus denk niet…’ Toen de stem van de receptioniste: ‘Ik heb vanmiddag een plekje om kwart voor twee.’ Het falende zorgsysteem faalde. Ik dacht meteen aan de naald.

De eerste keer dat ik flauwviel, herinner ik me nog goed. Ik zat in groep acht. Op vrijdag keken we naar het SchoolTV-weekjournaal. Er waren te weinig stoelen, dus tot onze grote vreugde mochten er om de beurt wat kinderen achterin op de tafels zitten.

Die week mocht ik op de tafels. De uitzending ging over niertransplantaties. Het ene moment verplaatste de dokter een waterig kwabje van het ene naar het andere lichaam. Het volgende moment viel ik achterover. Het schijnt dat ik daar nog een tijdje gelegen heb, mijn hoofd in een rare knik, omdat de andere kinderen niet doorhadden wat er gebeurde.

Tijdens een schoolreis in Duitsland bezochten we met gas gevulde Dunsthöhle. Volgens de gids was het gas ongevaarlijk omdat het ‘beneden’ bleef. ‘Maar hier op de vloer gaan liggen is geen goed idee.’ U voelt hem al aankomen. Ik viel flauw waarna er paniek ontstond omdat ik snel van de grond af moest. Mijn leraar gebruikte het voorval nog jaren als anekdote ter promotie van het schooltripje.

Ik brak mijn voet en na weken gekriebel mocht het gips er eindelijk af. Starend naar dat dunne, bleke ledemaat trok ik de conclusie dat het er niet uitzag als mijn voet, waarna ik ineens van de onderzoekstafel afpletterde. Toen ik mijn ogen opendeed keek ik recht in het gezicht van mijn vriend en twee artsen. Het leek een shot uit een ziekenhuisserie, en ik trok de conclusie dat ik een auto-ongeluk moest hebben gehad.

Doodsbenauwd ging ik dus naar binnen. De kwebbelende receptionisten waren present, de drukte afwezig. Er verscheen een vrouw die mijn naam riep. Ze werd gevolgd door een jonge knul. Een arts in opleiding. Geweldig. Waar zou hij allemaal mis kunnen prikken?

Tijdens het gesprek kwam naar voren dat ik vaak was flauwgevallen. In de behandelkamer viel het me op dat de jongen er ineens nerveus uitzag. ‘Prik jij haar dan?’, vroeg hij aan zijn begeleidster. Ze antwoordde: ‘Ik zou niet weten waarom. Prik jij maar gewoon.’ Tijdens de prik dacht ik niet aan mijn eigen zenuwen, maar gniffelde om de zijne. Als ik nu flauwviel was ik in elk geval niet de enige met een trauma.