Studentenleven
Plaats 2: De laatste kerst
Jos Westerhuis
donderdag 15 december 2011

Dat zal je altijd zien, uren is er geen ziel te bekennen, ga je even naar de plee staat er eentje op het raam te kloppen. Het is kwart over twee op een zondagnacht. Eigenlijk zou ik aan mijn scriptie moeten werken maar zit lekker een film te kijken op mijn laptop. Ik pauzeer mijn film en met een druk op de knop open ik de schuifdeur. Geïrriteerd door deze onderbreking schuif ik het balieraam open. Iets te hard en voor de derde keer deze avond vliegt de plastic kerstboom van de balie. Jammer dat het ding te licht is om kapot te vallen, dan zou ik er misschien nog enig plezier aan beleven.

Een vieze man is ondertussen naar binnen gestapt. Hij lijkt het koud te hebben, maar het rillen kan ook van slechte dope komen. Een koude tocht komt door de open deur naar binnen, en snel druk ik weer op de knop. De cliënt, ja wij noemen deze randfiguren cliënten, ziet eruit alsof hij achter in de veertig is, maar dat zegt niet zoveel. Daklozen zien er vaak ouder uit dan zij daadwerkelijk zijn. Dit ongeschoren exemplaar blaast in zijn handen. Hij draagt een zwarte muts en grauwe jas met een scheur op de schouder, de rest van zijn outfit kan ik niet zien en eerlijk gezegd interesseert het me ook niet. Zijn nagels zijn bruin en voorzien van zwarte randen, als hij me maar geen hand wil geven. Mijn blik valt even op het flesje desinfecterend middel dat ik speciaal voor dat soort gevallen heb aangeschaft.

Mensen zijn vaak onder de indruk wanneer ik vertel over mijn bijbaan. Ze denken dat ik uit een nobele morele overtuiging ervoor kies de zwakkeren in onze samenleving te helpen. Soms laat ik ze in die waan. In werkelijkheid is het een ideale studentenbaan. Het betaalt aardig en eigenlijk hoef ik niet zoveel te doen. Ik heb ’s nachts alle tijd om rustig aan mijn studie te werken. Er zijn eigenlijk maar twee nadelen; het eerste is het gebrek aan slaap, het tweede is de verplichte omgang met de zogenaamde cliënten. De meesten vervullen me met walging. De kroon der schepping, ik zou er hartelijk om lachen als de stank me niet onpasselijk zou maken. Wist je trouwens dat de meesten een groot deel van de dag doorbrengen in de leeshoeken van de openbare bibliotheken? Daar hadden de ontwerpers vast niet geen rekening mee gehouden toen ze die hippe interieurs bedachten.

Ik vraag wat ik voor hem kan betekenen. “Ik ben op zoek slaapplaats.” Zegt hij, direct gevolgd door: “Hebben jullie nog een plekkie vrij? Het is zo koud buiten” Een walm van zure wijn, oud zweet en ongepoetste tanden bereikt mijn neus. Terwijl ik mijn adem inhoud, rijd ik mijn bureaustoel een stukje naar achter. Nou is dit wel de daklozenopvang en we hebben plek zat. Bij temperaturen onder het vriespunt is een slaapplaats zelfs gratis, maar ik heb gewoon geen zin om die hele procedure te moeten doorlopen, bovendien zit ik net lekker in mijn film “Sorry meneer, we zitten helemaal vol, u had een uurtje eerder moeten komen.” Na wat zielig gemompel druipt hij af. Dat ging eenvoudig, ik heb er ook wel eens eentje gehad die weigerde de hal te verlaten. Die ging gewoon op de grond liggen pitten. Pas nadat ik een bekertje koud water over hem heen gooide vertrok hij.

Even later zit ik weer rustig film te kijken. Door die dakloze eikel is het een stuk kouder in het kantoortje. Ik zet de verwarming een tandje hoger, gelukkig hoef ik vannacht niet ergens onder een brug te slapen. Ik zou trouwens wel een dutje kunnen doen. Vanavond kerstdiner bij mijn tante gehad. Eindelijk weer eens echt eten. Die diepvriespizza’s gaan op den duur toch ook vervelen. Ik heb me geloof wel een beetje laten gaan, misschien had ik dat tweede konijn moeten laten liggen.

Ik raap de kerstboom van de grond, er zijn een paar naalden en een bal afgevallen. Die veeg ik straks wel onder de kast. De feestversiering is weer compleet. Links een gare boom en rechts een dansende kerstman. Irritant ding, die heb ik bij aankomst direct ontstekkerd. Die Aziaten hebben er ook niets van begrepen en hebben de oude kerel een wit pak aangetrokken. Ze zullen zich tijdens hun lange dienst in een of andere gore fabriekshal wel afvragen wat wij in het westen met een dikke dansende oude kerel moeten. Het ding zou niet misstaan in het raamkozijn van een woonwagen, vergezeld van een stel goudomrande keramieken engelen of een paar piepschuimen pilaren met plantjes erop. Boven het raam hangt een stuk met kunstgras omwikkeld ijzerdraad, ooit heeft er vast ook kunstsneeuw opgezeten, en misschien een bal of drie. Je ziet, sinds de geboorte van Jezus is het kerstfeest een heel eind gekomen.

Later die nacht sta ik in de keuken boterhammen te smeren. Het is eigenlijk te gek voor woorden. Er is geen geld voor mijn tweede studie terwijl ik hier op kosten van de overheid lunchpakketjes voor een stel tandenloze straatbewoners aan het klaarmaken ben. Ik doe er extra veel pindakaas op, misschien stikt er wel een, dat scheelt dan weer. Terwijl ik een bezem door de gang haal, komt er eentje van de slaapzaal om naar de wc te gaan. Zijn gezicht is aan alle kanten omringd door wild grijs haar. Hij heeft die dierlijke uitstraling die zo  karakteristiek is voor hen die lang genoeg op straat moeten vechten voor hun zelfbehoud. Een verontrustende combinatie van afgeleefd mens en wild beest. Zijn voeten zijn gestoken in schoenen die voor het grootste deel uit grijs tape bestaan, verder draagt hij alleen een smoezelige Mickey Mouse onderbroek. Die gasten kunnen je altijd weer verrassen, ik onderdruk een lach. Ik wens hem goedemorgen. Hij stopt, kijkt me aan, mompelt iets onverstaanbaars en schuifelt weer door.

            De meesten daklozen zijn mannen. Het komt niet veel voor dat we vrouwen binnen hebben. Ze hebben een eigen kamertje met vier stapelbedden, veilig afgescheiden van de veel grotere mannenzalen. Sommige collega’s denken dat mannen vaker dakloos zijn omdat zij in principe minder goed voor zichzelf kunnen zorgen. Misschien hebben zij gelijk. Feit is dat als er hier een vrouw overnacht, de kans groot is dat zij is afgezet door een fout figuur in een dikke auto. Wanneer iemand in de problemen raakt is er altijd wel iemand die daar gebruik van kan en wil maken. Vrouwen zijn in dat opzicht waarschijnlijk rendabeler dan mannen, want wie zet er nu een uitgemergelde kerel achter een raam?

Half zes in de morgen, het is tijd om de tafels te dekken. ‘s Avonds mag je dan uit vuilnisbakken eten, ’s ochtends krijg je hier in ieder geval een ontbijtje. Boterhammen en koffie of thee. Omdat het Kerst is heeft een bekende Haagse bakker kerststollen gedoneerd. Ik leg er een klaar om zelf mee naar huis te nemen. Uit de voorraadkast pak ik ook twee potten pindakaas. Van het goede merk, die daklozen hebben niets te klagen. En waarom zou ik dan wel goedkoop spul eten? Het is tenslotte ook mijn belastinggeld waar deze toko op teert. Ze hebben wel altijd van die merkloze hagelslag in zakken. Broodkorrels heet het, cacao komt er niet aan te pas.

Ik zet de plastic bordjes en bekertjes klaar en vul de thee- en suikerzakjes bij. Het brood en beleg kan pas op tafel worden gezet als de dagdienst aanwezig is. Zet je alles zo neer dan verdwijnt al het brood inclusief beleg met de eerste paar bezoekers mee naar buiten. Ik zie ze al staan; bij hun dealer potjes jam ruilen voor een shot. Aardbeien voor heroïne. 

            Een half uur voor mijn aflossing moet arriveren ruim ik het kantoor nog even op. Ik loop met een volle vuilniszak naar buiten. Om de hoek staat een klein afdakje met twee containers. Als ik de vuilniszak in de eerste container gooi, zie ik naast de andere bak twee voeten uitsteken. De man die ik eerder op de nacht heb weggestuurd zit op de grond. Hij heeft een stuk of drie vuilniszakken om zich heen verzameld en klemt er eentje met twee armen tegen zijn borst aan. In een van zijn handen houdt hij iets tussen duim en wijsvinger geklemd. Hij leunt zijn hoofd met gesloten ogen tegen de muur, hij glimlacht. Op de grond ligt wat losse troep, waarschijnlijk uit een vuilniszak die hij heeft opengescheurd. Daar omheen liggen wat afgebrande lucifers en een leeg doosje. Nu zie ik ook wat hij tussen zijn vingers heeft. Ik hoef niet dichterbij te komen om te zien dat hij dood is. De fatale combinatie van drank en kou heeft hem tussen het vuil een passend einde bezorgd. Met de punt van mijn schoen duw ik zachtjes tegen zijn opstaande voet, stijf bevroren, die zijn we al een tijdje kwijt. Hij zal het nooit meer koud hebben. Zo ben ik deze Kerst ook een beetje een

Binnen haal ik eerst een kop thee. Terwijl ik de beelden van de beveiligingscamera in de hal wis, bel ik de politie. Een medewerkster neemt op. “Goedemorgen en een vrolijk kerstfeest.”