Achtergrond
Zonder romans een slechtere rechter
In de kamer van de rechter beschermen de in leer gehulde ruggen meestal geen romans. Maar een jurist doet er goed aan af en toe een klassieker open te slaan. Hans Nieuwenhuis schreef Kant & Co, over hoe literatuur kan functioneren als een letterkundige antropologie van het recht.
Thomas Blondeau
woensdag 2 november 2011
Al Pacino als de Joodse geldschieter Shylock in de verfilming van De koopman van Venetië. Wacht hem op het einde de genade? Of is het vermomde wraak?

Door Thomas Blondeau ‘In een bedrijf in Bonn kon je je chef virtueel doodschieten met een laserpistool. Die Burgemeisterin vond dat in strijd met de menselijke waardigheid. Ze trok naar de rechter en kreeg haar gelijk voor het Europese Hof van Justitie.’ Hans Nieuwenhuis (1944), hoogleraar Burgerlijk Recht en voormalig raadsheer van de Hoge Raad, haalt dit voorbeeld aan in een omgeving waarin niets aan technologische nieuwlichterij zoals lasergames doet denken. In zijn werkkamer in de rechtenfaculteit trekt een boekengletsjer langzaam van boekenkast naar bureau – de verslaggever kan nog net zijn kopje koffie kwijt.

‘De motivatie van de rechtbank was op een Kantiaans mensbeeld gebaseerd dat stelt dat je een ander nooit als een middel mag gebruiken. Ook overwegend mijn mensbeeld, hoor.’ Het voorbeeld staat in Nieuwenhuis’ nieuwste boek Kant & Co, een helder en vlot lezend essay over hoe het recht weerspiegeld wordt in literaire werken zoals Shakespeares toneelstuk De koopman van Venetië, Huxleys Heerlijke nieuwe wereld of de tragedies van Sofokles. Het boek start met het onderverdelen in drie mensbeelden: het Kantiaanse waarbij de mens centraal staat, één waarbij God het middelpunt is en één – met behulp van Darwins inzichten – waarbij de evolutiebiologische aard van de mens voorop staat.

‘Alleen door het lezen van literatuur maken juristen zich de verbeeldingskracht eigen die ze in huis horen te hebben.’ Het is een citaat van Nieuwenhuis dat als aanprijzing dient voor het keuzevak ‘Recht en literatuur’ dat hij aanbiedt. Toch wordt de rechtenstudent meer geassocieerd met een stukgevouwen wetboek en uittreksels van de JoHo. In het verleden kregen rechtenstudenten aan Vlaamse universiteiten letterkundeonderwijs. ‘Ja, dat was een verplicht vak daar. Tot 1966 was het in Nederland zo dat je als rechtenstudent gymnasium moest hebben gedaan. Iedere jurist had dus Vergilius, de Odyssee en de Ilias gelezen.’

Maar als literatuur zo belangrijk is, waarom vormt het dan geen verplicht onderdeel van de rechtenopleiding? ‘Ik aarzel om daarmee in te stemmen. Een hoogleraar rechtsfilosofie zei altijd: “Voor wie de vragen niet leven, komt het op de antwoorden ook niet aan.” Dat is bij me blijven hangen. Bovendien als je er nu een verplicht vak van maakt, slaat meteen de uittrekselcultuur toe. Kijk, toen ik bij de Hoge Raad was, stelde ik ook niet voor om het even over Antigone te hebben. Maar ik vind literatuur wel aangewezen om je verbeelding te helpen ontwikkelen. En verbeelding heb je nodig bij rechtsvinding zodat je je kunt inleven in situaties waarmee je zelf totaal geen ervaring hebt. Als je nu Misdaad en straf leest van Dostojevski en leert over hoe de moordenaar worstelt met het feit dat hij een mislukte Napoleon is - dat wil zeggen iemand die zonder nagelbijten doden kan - dan leer je daar van. Wanneer krijg je nu in zo’n heldere kijk in het hoofd van een moordenaar? Of de roman Effi Briest over overspel en de consequenties daarvan. Als je dan zelf een vergelijkbaar probleem hebt, kan dat helpen.’

Was hij een ander mens geweest als hij zonder romans was opgegroeid? ‘Dat vind ik een gevaarlijke vraag (denkt lang na). Ik zou onopvallender zijn, niet zozeer een slechter of een beter mens. Wel een slechtere rechter, overigens. Tijdens mijn diensttijd leerde ik dat het belangrijk was om jezelf onzichtbaar te maken. Daar was ik tamelijk goed in. Zonder boeken zou ik gemiddeld zijn geweest.’    

Hoe bruikbaar is Kant eigenlijk voor een rechter? ‘Goh, ik ga voor een groot deel met hem mee. Maar als hij voorbeelden gaat geven, gaat het mis. Zo mag je nooit liegen volgens Kant. Dan komt er een moordenaar voor je deur staan en die maakt zich als zodanig bekend – beetje onwaarschijnlijk inderdaad – en die moet iemand vermoorden waarvan hij het adres niet heeft. Dat heb jij wel. En volgens Kant mag je dan niet liegen. Terwijl wij kinderen al leren liegen zodat ze iets aardigs zeggen over de hoed van hun tante.’

Een romanschrijver heeft de mogelijkheid om een verhaal een open eind te geven. Had hij als rechter een bepaalde situatie niet voor eeuwig in het ongewisse willen laten? ‘Nee, dat kan niet. Maar als rechter heb je die luxe niet. Mensen zeggen dan weer vaak over wat ik schrijf, dat ik geen keuzes maak. Dat klopt, want als je kiest, gaat het vaak mis. Hoewel, in het boek spreek ik me uit voor embryoselectie op geslacht, want niet mag in Nederland. Waarom mogen ouders met twee meisjes nu niet een keer een jongen? De kans dat Nederland volloopt met zoontjes, lijkt me onwaarschijnlijk. Maar ja, daar maakte een lezer dan weer bezwaar tegen. Kijk, wij leren promovendi dat ze een heldere probleemstelling moeten hebben aan het begin van hun proefschrift. Maar die probleemstelling schrijf je natuurlijk als laatste.’

Recht bij Shakespeare: ‘Neem een pond vlees’

Antonio, een Venetiaanse koopman, wil een vriend een financieel steuntje in de rug geven zodat die kan uitvaren. Hij leent bij Shylock, een Joodse geldschieter, die hij nog maar kort daar voren bespuwd had. Shylock geeft hem drieduizend dukaten te leen. Maar met een wat bijzondere voorwaarde. Als Antiono het bedrag op de afgesproken dag niet kan terugbetalen, dan krijgt de geldschieter ‘een pond van uw fraaie vlees, te snijden uit dat deel van uw lichaam dat ik verkies’.

Maar dan doet het bericht de ronde dat de schepen van Antiono zijn vergaan. Hij wordt voor de rechter gebracht. Die bepaalt dat Shylock recht heeft op zijn pond vlees maar net voor het mes de compensatie opeist, zegt de rechter: ‘Dit contract geeft u geen druppel bloed: de woorden zijn duidelijk “een pond vlees”. Handhaaf uw contract, neem uw pond vlees, maar als u bij het snijden één druppel christelijk bloed spilt, verbeurt u uw landerijen en goederen.’

Vervolgens wordt Shylock gestraft omdat hij een burger van Venetië naar het leven heeft gestaan. Zijn goederen worden in beslag genomen. De helft is voor Antonio, de andere helft voor de Staat. Antonio hoeft zijn deel niet als de Joodse Shylock zich bekeert tot het christendom. Daar gaat hij mee akkoord.

Hans Nieuwenhuis schrijft over Shakespeares De koopman van Venetië: ‘Is de kern een enkelvoudige confrontatie: de wraakzucht van Shylock tegenover de vergevingsgezindheid van Antiono? […] Is de door Antonio gestelde voorwaarde dat Shylock christen wordt de hoogste vorm van naastenliefde (slechts als christen komt Shylock in aanmerking voor Gods genade)? Of is de eis dat Shylock het geloof van zijn vaderen afzweert Antonio’s ultieme wraak?’

Hans Nieuwenhuis, Kant & Co, Literatuur als spiegel van het recht, Uitgeverij Balans, € 19,50